dinsdag 31 juli 2007

Handen


Een mooie stille wat koude zomeravond. Heerlijk is het om in het donker naar huis te rijden, langzaam, want ik ben altijd bang dat er een kat of haas oversteekt. Lichten branden in de huizen die in een lange rij aan de dorpsweg staan. Tussen de huizen door zie ik hier en daar het oneindig zwarte van het veld. Een grote oranjekleurige maan staat aan de diep zwartblauwe hemel. Ik focus op de weg, amper 40 kilometer rijdend. Terwijl ik een bocht neem zie ik nog net aan de overzijde van de weg iets bewegen, ik doe mijn grote licht even aan en zie in die paar seconden dat er een meisje gehurkt langs de kant zit, haar beide handen komvormig tegen elkaar aan voor haar uit gestrekt. Zo raapt ze iets op, en als ik ben gepasseerd zie ik dat ze naar de overkant loopt en iets in het gras zet. En opeens schiet ik vol. Een meisje en .....? een kikkertje? Raapte ze een kikkertje op? Zag ze de auto's naderen? Een egeltje? Ik moet er bijna van huilen en ik weet niet waarom. Het ontroert en het maakt blij tegelijk.
Wat later springt er inderdaad een haas voor de auto, rent voor me uit. Ik dim mijn licht en rij heel langzaam langs hem heen zodra hij de berm induikt. Terwijl ik het licht weer aandoe zie ik nog net zijn ogen die vol angst naar me kijken terwijl ik voorbij ga.

zondag 22 juli 2007

Dierendag



Vanmiddag is het me gelukt om de wilde kat die bij ma op zolder verstopt zat, naar de schuur te "verplaatsen". Hij is er slecht aan toe, op drie poten lopend en vol teken. Dat naar de schuur verplaatsen ging niet erg subtiel moet ik zeggen, het arme beest schrok zich rot toen ik met armen wijd de weg terug naar zolder blokkeerde nadat hij in de gang een lekker bakje eten had weggewerkt. Nu zit hij in een hoek onder een kast gekropen en heeft in paniek al van alles in de schuur omgegooid. De dierenambulance wil de kat niet ophalen, ja, ze willen het wel doen, maar ik moet hem in een vangkooi vangen en daarna brengen ze hem naar het asiel waar ze hem laten inslapen. Kijk, dat vind ik geen goeie deal. Ik laat hem weer naar buiten, ma wil hem wel eten geven en dan zien we wel.

Het is een mooie avond, krekels snerpen in het gras, aan de overkant hoor ik jonge mensen lachen in de tuin, en hier en daar blaft een hond, de geluiden echoënd in de ruimte van het platteland. Wolken hangen in alle tinten roze, geel en blauw aan de hemel.
Kikkers springen voor mijn voeten weg als ik de tuin nog even inloop om bij de courgette's te kijken. Ik eet onderweg nog wat frambozen, voel me schuldig omdat overal bessen aan de struiken hangen en ik er niets mee doe. De duiven komen luidruchtig uit het al donkere bosje flapperen als ik met mijn armen vol courgettes terug naar huis loop.

Vandaag zag ik twee keer muizen vechten en terwijl we koffie dronken onder de esdoorn bleek dat er twee jonge vliegenvangers pal boven ons hoofd zaten. Pa en moe voerden gewoon door, blijkbaar gewend aan ons.

Bij Marijke zijn gisteren drie jonge katjes geboren, eigenlijk vier, maar eentje was niet "af".
Met Peet heb ik net een stukje gefietst, tevreden omdat we samen de electriciteitskabel in de grond hebben gelegd (waarbij we vele wormen moesten verhuizen), tevreden omdat we dingen samen doen, tevreden met de prachtige avondlucht. We zien twee luchtbalonnen door de imposante regenwolken drijven. In de krant las ik dat er drie tot vijf mensen per jaar door de bliksem geraakt worden, maar veel vaker worden koeien of paarden getroffen. 


vrijdag 20 juli 2007

Elan





"Dood" zegt mijn zus met een piepstem door de telefoon, "Elan is dood".
"Jezus" stamel ik geschrokken. En dan hoor ik het verslag van het laatste dierenartsbezoek, de narcose voor de foto's, het meehelpen van mijn zus om bij de dierenarts röntgenfoto's te maken, speciaal schort voor, 4 foto's. Ze hoort direct van de dierenarts dat er niets meer aan te doen is. Zo te zien een goedaardige tumor in de keel die verschrikkelijk hard groeit maar niet opereerbaar is. De hond lijdt, en dat wordt met het uur erger. Ze hoeft niet meer wakker te worden van zus, die begrijpt dat dit het eind is. Elan krijgt een injectie waarop ze sterft.

De dag begint dus droef, en al schijnt de zon nog, de wind is koel en in de verte sluiert het naderende slechte weer de zon.

Ik wil naar mijn zus toe, voor afleiding en gewoon omdàt. Ik zoek een excuus en vind dat in de bergen oud ijzer in de schuur. Mijn zus verzamelt oud ijzer voor de voetbalvereniging en toevallig wordt dat vandaag opgehaald. Het "atelier-kacheltje"dat we in Katwijk gebruikten staat er bij, daar kon ik tot nu toe geen afstand van doen, ik zucht, denk aan Katwijk, aan Elan en mijn zus, en besluit het kacheltje weg te doen. We laden alle rommel in en rijden door het steeds slechter wordende weer naar Jipsing toe, zwijgend en kijkend naar de naderende onweerslucht.

Nadat we al het oud ijzer voor het huis bij zuslief onder de boom hebben gezet begint het ongehoord hard te regenen, het water stroomt over de weg, roffelt op de auto. Met zijn drieën kijken we naar het natuurgeweld vanuit de huiskamer, spreken niet over Elan maar denken wel aan haar, want Elan was als de dood voor onweer. En terwijl we spreken over onze domheid om met onweer al dat ijzer onder een boom te zetten klinkt een daverende klap .....


dinsdag 17 juli 2007

Onweer




Gisteravond. Alsof ik een sprong in de tijd maakte of zo, bijna onbegrijpelijk, een donkere deken werd als het ware boven mijn hoofd in de hemel uitgerold. Omdat ik gebukt onkruid stond te wieden was het effect op de een of andere manier nog dramatischer, opeens in de beweging van mijn hoofd, van bukken naar opstaan was het donker geworden. Een bizarre snelle verandering van het weer. Ik rende naar de schuur, zette van alles binnen terwijl de wind opstak. Bladeren en takken vlogen in de rondte en toen barstte de hel los en geselde de regen het land.
Het was indrukwekkend, echt indrukwekkend donker.

zaterdag 14 juli 2007

Gebeten hond


Freddie is gebeten. De twee gaatjes in zijn fluwelen vel staren me als boze oogjes aan. Het is mijn schuld. Ook.
Terwijl ik in de tuin was hoorde ik het geblaf van de buurhond, een Briar en een liefje, ze blaft vaak heel blij richting ons huis in de hoop dat ik met Freddie tevoorschijn kom. Ik maakte het hek open en liep met Freddie in de richting van de blafjes, Freddie blij aansporend met : "ga maar gauw naar je vriendinnetje". Maar niks vriendinnetje, er kwam een herdershond om de hoek kijken en die bedacht zich niet en hapte opzij naar Freddie. Even was er een tumult van gejank en vechten. Godgloeiende. In het tumult greep ik de herdershond met twee handen achter zijn kop, hard knijpend, vastbesloten om nooit meer los te laten. De buurvrouw kwam geschrokken naderbij, nam de herder (Kane) van me over. Ze verontschuldigde zich, maar ik voelde me dom, ik was vergeten dat deze hond bij haar logeert.


Freddie zag ik afdruipen naar huis. Ik liet hem maar even. Wat later vond ik hem bij de keukendeur en al van ver zag ik de losse plukken haar op zijn rug. Ik schrok, keek voorzichtig naar de gaatjes in zijn vel, zijn al blauw verkleurende huid. Een gaatje bloedde wat erger, maar het was niet zo erg dat ik naar de dierenarts moest. 


De buurvrouw belde, ze zei: "het spijt me allemaal heel erg, ik had die hond niet los moeten laten, en feliciteer Freddie maar, Kane heeft ook een wondje, ik ben blij dat Fred van zich heeft afgebeten". Ze meende het.

vrijdag 13 juli 2007

Test



foto juni 2008. 

Een lang leven







Vandaag beloofde ik mijzelf dat ik niets hoefde te doen, alleen maar wandelen met Fred, kijken naar het vierbenige feestje dat hij is. Dat doe ik dan ook, lopend kijk ik telkens vol bewondering naar de soepele manier waarop hij loopt, en naar zijn glanzende vel dat de kleur heeft van graan en gedroogd gras. De lucht is grijs, dik grijs, en de wind is een beetje warm.

Er stopt een auto naast me op de weg, een raam draait naar beneden: "ik wens u een goede morgen" zegt de man achter het stuur. Ik buk me en kijk naar de bestuurder, ongelooflijk blauwe ogen in een gerimpeld oudemannetjeshoofd kijken me aan. "Goedemorgen" zeg ik.
Dan is het even stil, en zie ik dat er ook een vrouw naast hem zit, ze leest een briefje, met moeite naar het schijnt. Ze zoeken een adres, maar kunnen het niet goed vinden: "een oud boerderijtje, dat pas verkocht is". Dan hoor ik iets van ..."benedenveen" en vul bijna blij zelf het adres aan: Jawel, dat weet ik wel. Ik wijs in de verte, waar de betreffende boerderij staat.
"Dank u" zegt de man, starend in de verte, "ik wens u een goede gezondheid toe". "Dat wens ik u ook toe" zeg ik, ietwat verbaasd door de ongewone opmerking. We kijken elkaar aan, in stilte, het is alsof de man nog iets op het hart heeft. Hij knikt naar me en met de blauwe oogjes ietwat toegeknepen voegt hij eraan toe: "èn een lang leven". De auto trekt op, een hand zie ik via het achterraam nog traag wuiven, en dan pas stamel ik: "dank u wel".

donderdag 12 juli 2007

Lamshartjes.



Hoe normaal is het om tweemaal per dag een lamshart in kleine blokjes te snijden? Het valt me zwaar en het is dat ik een kat heb die niets anders mag eten, want anders deed ik het absoluut niet.
Al denk ik ook aan groene weiden, het lam heeft toch te kort geleefd. Gestorven voor onze shoarma-cultuur. "Daar zat een heel lammetje aan vast" denk ik bij ieder hartje dat ik uit de koelkast haal. Het bidden dat de moslims doen bij ieder dier dat geslacht wordt is gepast, vind ik persoonlijk. Het onverdoofd slachten daarentegen vind ik niet van deze tijd. Kom op zeg, sinds wanneer is martelen een onderdeel van een cultuur of godsdienst?
Deze lamshartjes komen van een "gewone" slager vandaan, en ik vraag me af of ze deze dieren wel eerst verdoven. En hoe? Ach, konden honden en katten ook maar vegetarisch leven.

Als harde klonten liggen de hartjes in de vries, ik laat ze ontdooien in een plat wit schaaltje in de koelkast tot het tijd is om mijn kat en hond eten te geven. Als ik het hartje uit de koelkast haal is het schaaltje niet wit meer, een randje bloed knalt me felrood tegemoet. Dan pak ik het hartje in mijn hand en leg het op een snijplank. Nu snij ik eerst de vette delen van het hart en verbaas me ieder keer weer dat een lam zo’n vet hart kan hebben. (Ze drinken melk en eten gras! Hoe zit het dan met ons hart?). Dan snij ik met mijn scherpste mes door het vliesje heen, snij plakjes van het zachte tere puntje van het hartje tot aan het stuk waar aderen het hart ingaan en verlaten. Ik doe het zuchtend, het valt me zwaar. Stuk. Onomkeerbaar stuk, schiet door mijn hoofd. Alsof het fijnsnijden nog enig verschil maakte.

De kat en hond daarentegen hebben er geen enkele moeite mee. Als ik naast mijn benen kijk, kijk ik rechtstreeks in het roofdierenmuiltje van de kat die in één grote kreet naast me met open bekje staat te schreeuwen. Fred kijkt op een afstandje toe, maar met de oren gespitst. Binnen enkele minuten schrokt de kat het vlees naar binnen, Fred vist langzaam en zorgvuldig het vlees tussen zijn hondenbrokken uit, zijn neus gebruikend om de saaie brokjes opzij te schuiven.

Mij rest nog een vies karweitje, de vetrandjes in een zakje doen en dan in de vuilnisbak. Daarna de houten plank zorgvuldig onder heet water spoelen, het witte schaaltje uitwassen tot het gloeiend heet is, om er daarna weer een hard bevroren hartje op te leggen, alvast voor de volgende maaltijd. Ik bid voor alle zekerheid nog eens voor alle lammetjes en sluit de koelkast.

maandag 9 juli 2007

Goud.



Ik wilde veel schrijven vandaag, over ma, over het gevoel van oude handen, mijn eigen handen notabene, over het gevoel dat me bekruipt als ik in ma's huis rondloop terwijl ze er niet is.
Het viel allemaal weg, zelfs in het niet bij het zien van het avondlicht. Het graan werd goud, en lange schaduwen reikten wel 50 of misschien wel 100 meter ver het land in. Boven het gouden land hing de onweerslucht dieppaars en dreigend, in een wonderschoon contrast. Een flauw regenboogje deed zijn best maar kon eigenlijk niets meer toevoegen aan de schoonheid. Het was zo mooi dat ik me opeens kon voorstellen dat je van deze aanblik zou kunnen gaan huilen. Dus wat moet ik dan nog schrijven?


zaterdag 7 juli 2007

Moederhand





Het licht brandde nog toen ik langs het huis van mijn moeder fietste en ik zei tegen Peet dat ik nog even gedag ging zeggen, in de veronderstelling dat mijn moeder morgen naar het congres in Friesland ging. Joehoe roepend stapte ik naar binnen. "Tine? Ik lig al op bed" kwam haar stem dunnetjes ergens vanuit het huis. Ik liep naar haar slaapkamer, en zei dat ik even gedag kwam zeggen. "Waarom dan?", vroeg ze.
Het bleek dat ze niet morgen maar volgende week naar Friesland gaat, een misverstandje. Ze deed bijna verlegen haar haarnetje af, de mooie zilvergrijze haartjes kwamen ietwat platgedrukt tevoorschijn. Klein zag ze eruit. "Nou welterusten dan mam". Het scheelde niet veel of ik had ze nog even ingestopt. "Ja, tot morgenmiddag" zei ze.
We gingen, trokken de deur achter ons dicht en helwit sprongen de buitenlampen aan, onze fietsen scherp uitlichtend tegen de donkerende nacht. Terwijl ik naar huis fietste (de vogels stil nu, van ver klonk nog net hoorbaar de bonkende bassen van een muziektent) dacht ik aan ma, en hoe de moeder/kindrol ongemerkt in de afgelopen jaren was omgedraaid.

Een dag later. Ik was bij ma de hagen aan het snoeien. Onder de veels te groot geworden struiken staand stond ik mijn armen te forceren, telkens een tak wegknippend om die vervolgens weg te slepen naar het gras, zo een pad banend. Wat later aan de thee plukte ik van alles uit mijn haar, spinrag, bladresten, etc.
Er kriebelde wat op mijn rug en ik was bang dat er misschien weer een teek zou lopen. "Ma, zie je wat op mijn rug?" vroeg ik, mijn shirt oprollend. Ze keek, "nee ik zie niks". Opeens voelde ik de zachte moederhand van ooit. Mijn rug herkende die hand. Ze veegde bijna strelend zacht van links naar rechts over mijn blote rug, "nee hoor" zei ze weer, "helemaal niks te zien".
Ik voelde me weer even kind.

woensdag 4 juli 2007

Knak


HOND MET BIJNAAM KNAK

God, zegen Knak
Hij is nu dood
Zijn tong, verhemelte, was rood
Toen was het wit
Toen was hij dood
God, zegen Knak

Hij was een hond
Zijn naam was Knak
Maar in zijn hondenlichaam stak
Een beste ziel
Een verre tak
Een oud verbond
God, zegen Knak

-------------------------------------------------------------
uit de Verzamelde Gedichten van Jan Hanlo (1912-1969)

dinsdag 3 juli 2007

Nachtelijk platteland.



Nacht. Buiten hoor ik katten vechten, een vreselijk en angstig makend geluid vind ik dat. Zoekend naar een zaklamp vervloek ik mijn on-georganiseerdheid, als ik het zo mag noemen. Even schiet een paniekgedachte door me heen: wat als ik 's nachts een zaklamp nodig heb, als er 's nachts iets gebeurt? Net zo snel is die gedachte weer weg, ik ben gerustgesteld omdat ik mijzelf beloof dat ik morgen een lamp zal zoeken (wat ik niet zal doen, dat weet ik ook). Dan stap ik de tuin in, en tracht in het duister iets te onderscheiden. Niets, geen kat meer te horen of te zien.

Het is zacht weer, en het is doodstil. Geen wind, geen geritsel van blad, geen vogelgeluiden, niets. In de verte hoor ik een motor huilen op de snelweg. Ik zou hier willen blijven staan, altijd, altijd, voor altijd in de ban van dit moment waarop de wereld stilvalt, maar ik doe het niet, zelfs geen twee minuten.


Een onbestemd gevoel nestelt zich in me, en ik voel me zelfs wat schuldig alsof ik mezelf ergens van beroof, omdat ik gewoon weer naar binnen loop, weg van dat mooie moment, mijn tanden poets, de deuren sluit, de kat nog wat te eten geef. Ik draal wat onrustig door het huis, naar bed gaan is zo definitief en buiten was er iets .....iets moois. Toch Freddie nog maar een keertje laten plassen dan. Terwijl Fred plast sta ik op het straatje voor het huis, weer valt de nachtelijke rust op en het lijkt of de stilte nog intenser wordt als de buitenlamp is uitgegaan. 



Ik hoor Freddie ergens voor me door het duister scharrelen. Ingespannen staar ik naar het donkere veldje, maar ik zie hem niet. Weer schiet de gedachte aan een lamp door mijn hoofd (stel dat hij opeens niet meer terugkomt, waar zoek ik dan?), dan hoor ik gelukkig weer zijn nagels tikken op het pad.

God




God zelf maakte me wakker rond half negen, want als het aan mij had gelegen had ik vandaag niet meegedaan aan het grote geheel. Ik was zoals gebruikelijk rond 6 uur opgestaan, maar teruggegaan naar bed, bijna verdoofd door stroperige vermoeidheid. Mijn beslissing was gesterkt door het geluid van wind en regen die het dak murw probeerden te maken. Achter de slaapkamerdeur hoorde ik mijn hondje trippelen op de houten vloer, de kat mauwen, ik gaf geen krimp en rolde me in het warme dekbed.
Ik sliep onmiddellijk weer in, totdat ik door een zonnestraal gewekt werd. Het was laat wist ik. Freddie liet ik even de tuin in, theewater zette ik op, gaf daarna Fred en Pareltje eten. Ik besloot bij mijn moeder te gaan ontbijten.

Vaak neem ik een andere route als ik iemand met een grote hond zie aankomen, zelfs al is hij aangelijnd. Ditmaal fietste ik door maar terwijl ik een flauwe bocht nam zag ik tot mijn verbazing dat het pad voor me opeens leeg was. Ik stopte.
Tussen de bomen aan de bosrand kwam opeens even een jong mannenhoofd tevoorschijn, hij zei iets maar ik verstond hem niet, fietste erlangs en zag toen dat hij de hond aan een boom had gebonden, "hij is zo sterk" hoorde ik de jongen zeggen. De smalle boom schudde ritselend terwijl ik voorbijging. (even dwaalden mijn gedachten naar een jongen die, lang geleden alweer, aangevallen was door drie honden die - net te laat - moesten worden vastgebonden door de eigenares omdat hij langs fietste. De jongen heeft het wel overleefd, maar had honderden(?) hechtingen.) 



Freddie liep in mijn kielzog met hoogopgeheven hoofdje, kijkend naar de enorme hond die verbazingwekkend zacht blafte. Hees en als vanuit een enorme grot kwam zijn geluid naar boven kuchen.


Ik verheugde me al op het pad door het veld, waarom weet ik niet. Schreeuwend vlogen de buizerds pal boven ons hoofd. Scholeksters riepen, en overal hoorde je het zingen van de leeuwerikken in de lucht. Ik zette mijn fiets bij het water, hing met mijn gat op de bagagedrager, kijkend, en vroeg me af wat het nut was van het bermen maaien in de zomer, keek naar de vernielde slootkanten en bermen. Duizendblad en koekoeksbloem sierden de slootkant, en een grote varieteit van grassen. Kan je een koekoeksbloem missen? Nu staat er alleen nog een hoogbenig geel bloemetje dat verbazingwekkend snel de macht over heeft genomen. Wel een lief bloemetje trouwens.


Freddie stapte het geelbruine water in, dronk wat, tevreden tegen het licht knipogend. Jezus wat hou ik veel van dat hondje. Ik maakte foto's van de vogeltjes die zo blij aardappelveld-bewoner zijn, me bewust van het feit dat de vogeltjes op de foto onvindbaar zouden zijn.
"Fijn scherp snaveltje, mannetjes geel aan de onderzijde, een wit streepje in het kwikstaart-achtige staartje. Mooi en wat tam vogeltje dat continu van de ene aardappel naar de andere hopt", noteerde ik in mijn hoofd, wetend dat ik verder niks met deze informatie zou doen.


Weer aangekomen op de weg voelde ik me opeens knallen van energie, zoals je dat ook op het strand kunt ervaren. Mijn oren deden inmiddels zeer van de wind en ik zoog mijn borst vol. Het was weer waarbij je op je borst wil trommelen en schreeuwen. Rondkijkend zag ik de enorme wolken moeiteloos over de velden trekken. In de verte lichtte af en toe even een dak van een boerderij op in een nietig zonneplekje.

maandag 2 juli 2007

heimwee

Het is bizar dat er altijd een soort klont in mijn borst komt als ik 's nachts naar de hemel sta te staren, me bewust van die enorme leegte boven me. Heimwee is het woord dat in me opkomt als ik aan die klont denk, maar tegelijk is het dat niet. Heimwee is het gevoel dat je alles wilt houden zoals het is, terwijl je ziet dat alles continu verandert. Heimwee is alles compleet willen, je pa en ma gezond en wel, de kat altijd tevreden in de vensterbank in de zon, en je hondje voor altijd bij je. Heimwee is niet het geluk zien van het "nu". Dus waarom komt het woord "heimwee" in me op als ik naar de olieblauwe lucht staar? Omdat het heelal ook met onbereikbaarheid heeft te maken?


En waarom denk ik nu aan mijn altijd weerkerende dromen? Ik zal er een vertellen, ik droomde hem deze week nog, na de dag dat ik mijn neef Max en nicht Joke (formerly known as Mimi) na ruim 40 jaar terugzag:
We waren aan het strand, nee, eigenlijk stonden we met zijn allen in de duinen, mijn teruggevonden familie, mijn moeder, mijn vriend. We stonden op een vlonder van een strandtent die achter ons stond en keken naar de zee, dreigende wolkenlucht erboven. Voor ons kolkte de zee, donker, schuimend, ze kwam snel op, de golven steeds dichter naar de duinen uitrollend. Ik keek hoe de golven telkens terugtrokken naar de zee, beseffend dat als we het strand nog af wilden komen, we moesten opschieten, gaan terwijl het water even terugtrok. Maar niemand wilde weg, luisterde naar me. Het onheilsgevoel in mijn borst werd gemixt met enorme machteloosheid
Het was te laat, het water had de duinenrij bereikt en we konden niet meer terug. Mijn vriend riep: hierheen, we kunnen door de duinen weg, omhoog wijzend naar de hoge steile duinen achter de strandtent. Mijn moeder ging al, liep in de arm met iemand, haar oude smalle rug gebogen (ze droeg een rood fleece vest, terwijl alles verder grijs was). Ik voelde het zachte zand zuigend onder mijn voeten terwijl ik probeerde naar boven te lopen.

zondag 1 juli 2007

Luizen




We wandelden, Fred en ik. Er viel een zacht regentje, en het was warm. Lafjes stond ik het buitje af te wachten onder de paraplu terwijl Freddie zijn hondendingen deed, ongehinderd door de warme regen. Even ervoor stonden we nog te staren naar de lakenvelders in een onwaarschijnlijk Hollands decor, blauwe lucht met fraaie wolkjes, in de verte hing de regen nog aangenaam ver weg, een slordig grijs gordijn aan de horizon. De dag verstreek traag en loom, en was vreemd genoeg opeens voorbij. 


De enige die de dag wat anders dan anders maakte was de lijster die met een bons tegen de ramen was aangevlogen en met een vleugel opgeheven, de kop scheef, rondtollend op de stenen lag. Ik raapte haar op, streek voorzichtig de vleugel glad en hield om het bonzen van het hartje te verminderen het vogeltje een beetje onder mijn vest, de donkerte zou haar kalmeren hoopte ik.

Warm voelde ik de verenbol in mijn hand, het hartje te snel kloppend. Ik liep naar binnen om een doosje te zoeken, vond het niet en ging naar Peet's werkplaatsje, vroeg om een doosje voor de vogel. Ondertussen kropen de luizen vanaf de vogel over mijn handen, luizen die zich niet gemakkelijk lieten doodwrijven. Verbaasd keek ik naar de smerige kleine krengen die rap over mijn handen liepen. 
Nadat de vogel een half uurtje in het doosje was bijgekomen (oogjes met onwaarschijnlijk tere oogleden gesloten zat ze te doen of wij niet bestonden), lieten wij haar los, met het kopje richting bos, zodat ze niet als een dolle weer tegen de ramen zou vliegen. Ze ging niet. Pas toen Peet zijn handen uitstrekte om haar uit het doosje te halen, vloog ze scheldend richting bos, bijna een paaltje rakend van de in aanbouw zijnde kas. Ik ging in bad. 
De avond kwam met fraaie luchten, het graan oker kleurend, de wolken in het oosten rood.