dinsdag 19 oktober 2021

Geesten die door de straten waaien.

 


Het komt vast door het overlijden van mijn vriends moeder, dat ik overal het einde van het leven zie. En nou is het nog herfst ook. Ik wil het bijna niet toegeven maar het is waar wat mn vriendin Sim zei over de dood: het lijkt of die in de straat woont (na het overlijden van haar nichtje). Ik zei toen: nee lieverd, de dood woont niet in de straat, de geest waait door de straat. Zo voelt het in ieder geval soms. 


Ik denk vaak terug aan wat ik zei op de crematie van mijn vriendin Marrie (Maartje): we gaan elkaar terug zien, ik weet het zeker! Woorden die waren ingegeven door Marrie zelf terwijl we over het hiernamaals filosofeerden: “wij hoeven niks af te spreken, wij vinden elkaar wel weer”. 

Het is sowieso lastig om iets af te spreken voor in het hiernamaals, want waar? Niet bij de lantaarnpaal, niet met een roos in je knoopsgat, want welke lantaarnpaal? en groeien er rozen in het hiernamaals? Bij wijze van spreken. En voorts lagen Marrie en ik, toen we dat zeiden, nog gezellig naast elkaar op bed naar haar tv-tje te kijken, en was het een soort liefdesverklaring zoals dat alleen in een heel hechte vriendschap kan. Zonder gêne, een borst vol. Een “My cup runneth over-moment”. De dood was nog ver weg toen, en diep, diep in mijn wezen voelde ik dat ik haar nooit zou kwijt raken. Nooit. 


Maar laten we even filosoferen over dat eventuele weerzien, laten we er niet van uitgaan dat we als druppels zijn in de zee. Of energie en moleculen die elkaar aantrekken zoals je ook wel hoort of leest.  

Laten we er even van uitgaan dat de kerkelijke voorstelling van zaken rond het after-life blijkt te kloppen: opgaand naar het licht. Petrus aan de poort, aankloppen, het opendoen en dan een blik van herkenning: hee, ben je daar al? Daarna zwaait die poort open en zie ik lammetjes naast de leeuwen spelen, al de dieren die me voor zijn gegaan komen me even blij tegemoet rennen maar rennen dan weer terug naar hun eigen familie. 

Ergens zit een man (of is het een vrouw? of allebei?), nou ja, een gestalte zit op een troon: God. Naast zijn troon ligt een glanzende windhond met de ogen van een ree: de God van de honden: heeee, dat lijkt Yardan wel!. Op schoot bij de gestalte ligt een kat met een donker masker waarin ogen zo blauw als hemelsblauw maar kan zijn: een heilige birmaan, of nee, een siamees! In ieder geval weet ik, die kat heet Tao. 


Ik schuifel voorzichtig dichterbij, want waar is mijn familie? 

God wijst en daar, bij de zuilen die ik direct herken, daar staat mijn vader, maar hij verstopt zich niet meer (zoals in mijn dromen waarin ik alleen zijn schaduw zag), hij komt me tegemoet en lacht een kamerbrede lach, armen wijd. Ik nestel me in zijn armen en voel tegen mijn wang de trui die mijn moeder voor hem breidde: het patroontje herken ik zelfs! 

Mamma is er ook, maar die is even bezig, ze praat met haar talrijke vriendinnen, zwaait al wel even: joehoeoeoe, ik kom zo! Mijn ogen dwalen rond, ik zoek want waar is ze? “Marrie” roep ik hard, “Marrieieieie”. (God houdt even zijn oren dicht, het galmt er bizar genoeg nogal). Marrie is zeker in de hemel toegelaten, want een beter mens was er niet, maar ze is margrieten aan het plukken, iets wat alleen de engelen mogen doen, daar, ze hoort me, laat de bloemen vallen en komt aanrennen……… armen wijd.  


Tja. Stel je voor dat dat eens waar zou kunnen zijn. Troostend zijn de gedachten wel, over weerzien, over een hemel. Leuker en gezelliger in ieder geval dan het idee dat we als energie, als moleculen elkaar zullen aantrekken, hervinden. Of opgaan in een groot licht? Druppels in de zee? Of dat er gewoon niks is, een groot saai niks (misschien wel met mooi uitzicht, want: sterren). 


We zien het wel, of niet. Voorlopig vind ik mijn moeder terug in de smaak van een kersenbonbon, of in de geur van buiten gedroogde was. Of vind ik mijn vriendin in de bermen vol klaprozen en margrieten. Verder moet ik het doen met het herkennen van een man op een fiets: hee, dat lijkt mijn zwager wel! Of een vrouw die in de auto voorbijrijdt en in een fractie van een seconde herken ik haar fraaie profiel: Marrie! Zag ze me niet? Waarom zwaaide ze niet? Stopte ze niet? Mijn vader zie ik zelden, die slanke gestalte, die bijna trotse houding, nee, mijn vader zie ik alleen in mijn eigen familie terug. Mijn moeder fietst nog wel eens voorbij, maar komt niet binnen voor een bakkie want nee, als ze dichterbij komt zie je het al, weet je het al: ze is het niet. 


Zo waaien de geesten door de straten, via een glimp van herkenning of een flard van een herinnering. En omdat er toch geen antwoord op hiernamaals-vragen is, het bij filosoferen moet blijven, zeg ik, nu er weer een geest bijgekomen is: ik mis jullie, ik hoop tot ziens lieve allemaal. 





Geen opmerkingen:

Een reactie posten