zaterdag 15 mei 2021

Het spookte - Katendrechtse Lagedijk - Tarwebuurt.

 

Elke morgen kijk ik naar de camerabeelden van de nacht. Zoals bij veel mensen hangen er tegenwoordig wat camera's om het huis, niet omdat we bang zijn voor inbrekers, maar we hebben diverse toegangsdeuren en soms staat een pakketbezorger voor een vrijwel ongebruikte deur en hij/zij heeft geen zin om te naar een andere deur te kijken/lopen, of te wachten, zet het pakket gewoon in de regen of gaat met het pakket in de armen weer weg. 

Die camera's leren ons e.e.a. over het leven rondom het huis als de rest van de wereld slaapt. Niets wereldschokkends, maar het is wel drukker dan we dachten. Reintje de Vos zit vrijwel iedere nacht op de parkeerplaats in zijn vacht te krabben. Soms zie je een egeltje scharrelen, maar vooral (onbekende) katten lopen hier af en aan. We weten nu: een vos en een kat respecteren elkaar, houden afstand. 

Onlangs ontdekte ik iets wat ik niet kon verklaren. De app meldde een waarneming, zelfs aangemerkt als "beweging" in de tuin, maar zonder dat de lamp was aangesprongen. De planten blijven scherp te zien, de druivenplanten, zelfs waar gras over het grit van de oprit heen groeit, spinrag vlakbij de camera wappert zachtjes heen en weer, maar dan is er plotseling "iets" onverklaarbaars. Strepen zijn zichtbaar alsof het opeens verschrikkelijk dicht regent (hek, planten, alles blijft verder scherp), de "wolk" beweegt snel naar boven, naar links en rechts. Het lijkt alsof deze "stofregen" vanuit de grond komt. Ik zag het een paar maal achter elkaar, begreep de beelden niet en zei tegen mijn vriend: het spookt. Hij keek, probeerde van alles te weerleggen, maar de beelden waren onmiskenbaar goed, want de omgeving blijft scherp en zichtbaar, spinrag ... alles is normaal verder, dus geen opname-storing of zo. We snappen de beelden gewoon niet, maar er zal wel een verklaring voor zijn, we hebben het van ons afgezet en het is daarna trouwens ook niet meer voorgekomen. 

Dit mysterie bracht wel mijn oude huis in herinnering, waar ik mijn eerste levensjaren doorbracht: in het toen nog wat landelijke Rotterdam Zuid. De enorm lange Karendrechtse Lagedijk werd doorsneden door de Pleinweg wat zo'n beetje de drukste weg was van Rotterdam, dus wij bleven als kind altijd aan de kant waar ons huis was: de Tarwebuurt.  De huizen waren hoog, drie woonlagen en in de punt een zolder waar kolen werden opgeslagen en waar zowel de mensen van de eerste woonlaag als de tweede (wij) een extra kamer hadden, van elkaar gescheiden door een doorgang waarin mijn moeder later haar wasmachine had staan en de kolenhokken. In het midden van deze doorgang was een dakraampje dat enig licht wierp in deze verder knap donkere zolderruimte. 

Wij speelden op die zolder. De kamer op het eind van de buren was op slot, de kolenhokken waren gemaakt van een hoog lattenwerk en als je je gezicht tegen de latten drukte kon je door de openingen de duistere zwarte kolenberg zien liggen. Tegenover die kolenhokken was het breder en stond op de houten vloerplanken de elektrische wastobbe (een schoep ging heen en weer, je moest er zelf heet water ingooien) en de wringer, en daar rechts van was ook het enige raampje. 

Op een gegeven moment was er iemand, ik heb hem altijd: "een witte man" genoemd. Mijn zusjes waren ouder, hadden wellicht wat minder fantasie dan ik, maar ook zij zagen "een man" in witte kleren. Wij wisten: witte overall dat betekent: schilder. Mijn vijf jaar oudere zus zegt nu nog steeds: hij ging het raampje uit. Mijn tweede zus weet nog: we vertelden het mama en die zei: dat kan niet, want ik ben aldoor in de keuken geweest en er is niemand langsgekomen, ook niet bij de buren (die dezelfde trap naar zolder gebruikten en langs onze keuken hadden moeten lopen). Mijn moeder liep naar de zolder, deed het raam open, keek naar buiten of er ergens schilders op de daken werkten. Dat was niet zo. Trouwens, het raampje kon alleen van binnenuit open gemaakt, en niet weer van buitenaf dichtgedaan worden. Het was voor haar alsof wij wat hadden verzonnen, maar wij drietjes hielden (tot op de dag van vandaag) vol: er was een witte (of wit geklede) man. En het was niet de buurman, want die kenden we uiteraard. 

Dit voorval bevestigde de gevoelens van mijn moeder, die altijd al zei dat het huis waarin we woonden niet pluis was, en dat het er spookte. Niet dat ik daar iets van voelde of meekreeg. Ik was er kind, speelde, vocht soms (en sloeg eens een op de trap naar boven komend buurkind (welk ik aanzag voor haar zusje) met een stoffer zo hard dat het kind helemaal naar beneden tuimelde. Dat is wel een "dingetje" geweest tussen de buren en mijn ouders), groeide op totdat ik negen, misschien net tien jaar was en verhuisde toen naar het veel groenere Zuidwijk. Wel kan ik me nog veel herinneren van deze eerste jaren. De smaak in mijn mond van ziek-zijn bijvoorbeeld, een smaak van ozon en buitenlucht. Of de hitte van het zinken plat voelen aan mijn voetzolen. De bedompte lucht van uitkokende was ruiken. Of dampende regen zien op de zongestoofde trottoir-tegels. Sommige herinneringen vervagen niet, reizen al die jaren mee: in de geur van seringen of meidoorn, of geur van regen, etc etc etc. Wat de spoken betreft, die reizen blijkbaar ook met je mee, waar je ook heen gaat en hoe oud je ook mag worden. Het zijn geen vervelende gasten, integendeel, ze vegen alleen verleden, heden en toekomst bij elkaar, zetten je op een verkeerd been, of laten je op zijn minst met een gevoel van verwarring achter. 

 


Geen opmerkingen:

Een reactie posten