Het is nog vroeg als ik naar het centrum
fiets. Donker hangen regenbuien boven mijn hoofd, een kerkklok slaat negen
maal. In de Hema ruil ik een nachtponnetje dat ik te krap vond, dan haal ik mijn vriend zijn korter gemaakte broeken op, nu hoef ik alleen nog even naar de buurtsuper.
Mijn fiets zet ik onder de brede overkapping bij de supermarkt en ik loop de nog stille winkel binnen, ik heb koffiefilters nodig.
Mijn ogen schieten in de rondte in de voor mij
onbekende supermarkt. De wilde (lees: platte) perziken zijn hier heel goedkoop
zie ik, ik betaalde goddomme gisteren bij AH het dubbele. Ik koop er drie, want
ik ben dol op wilde perziken (die vast niet wild zijn, maar gewoon gekweekt).
Dan slenter ik tussen de schappen door, kijkend of ik verder niets nodig heb.
Als ik bij de schappen ben waar alles op het
gebied van koffie en thee staat zoek ik naar koffiefilters, weinig keus
gelukkig. Te kleine of te grote. Ik kies voor de grote. Naast me staat een heel
oude man met een zelfde rollator zoals mijn moeder had.
Ik heb hem al een paar keer langs het schap
zien lopen en zeg daarom: 'er is eigenlijk te veel keus, vindt u niet?'. Hij
rolt naar me toe, breekbaar oud is hij maar hij loopt zo te zien redelijk goed, waterige ogen achter vergrotende
brillenglazen, zijn broek blijft op zijn plek dankzij de riem die op zijn
heupbeenderen hangt. Ondanks dat het ochtend is (en hij nog geen koffie gedronken heeft, grappen we samen) zegt hij dat het niet alleen is dat er teveel keus is, maar hij heeft last van een grote vermoeidheid, en zegt, terwijl hij zijn handen even hulpeloos naar de enorme hoeveelheid koffie wappert: 'ik weet het gewoon niet meer'.
Hij zoekt decafé-koffie. 'Dat zijn meestal
blauwe pakken', zeg ik tegen hem, en reik hem een pak aan van een bekend merk. Hij
pakt het beet, en zegt: 'ik ben hier te oud voor ........ geef me nog maar
zo'n pak'. Ik grijp nog een pak en reik het aan. Zijn handen zijn zo glad en
koud als van een dode. Even, heel even ging er een schokje door me heen omdat
ik besefte dat ik bijna die handen had beetgepakt, de koelte wilde verdrijven met mijn eigen warmte.
De pakken legt hij bovenop zijn rollator en
zegt dan: 'ik ben 88, mijn vrouw is 87 maar is dement. Ik verzorg haar'.
'Dat zal niet meevallen', zeg ik tegen hem, 'wat
erg dat uw vrouw dement geworden is'. Hij knikt, en zegt dat het allemaal
zinloos is, het bestaan zoals het is, maar ja, het is niet anders. Vanmiddag
komt zijn enige dochter op bezoek, 57 jaar, vanuit Amersfoort. 'Wat leuk' slik ik nog net in als hij verder vertelt dat zijn dochter 'met
begeleiding' komt, want ze heeft een hersentumor gehad en kan sindsdien niet zonder
verzorging. 'Dat is erg hoor', zegt hij,
'als je dat allemaal moet meemaken'.
Hij vertelt verder: zijn vrouw is diverse malen ernstig ziek
geweest, zelf heeft hij hartproblemen, maar gelukkig is er ook een lichtpuntje:
de zorg. Er is nu ook iemand aan het schoonmaken, daarom kon hij even de deur
uit om koffie te gaan halen. 'Dus ik moet weer snel terug' zegt hij, terwijl
hij zijn rollator omdraait en dan komt er nog een 'dag hoor'. Ik
groet terug, mijn hand van mijn mond halend die ik, besef ik nu, daar al had sinds hij over zijn dochter sprak. Daar gaat hij, kwetsbare maar sterke dappere dodo, tussen de
schappen door in de richting van de kassa.
Als ik bij de kassa sta gaat mijn telefoon, me uit mijn overpeinzingen halend. Snel stap ik even een stukje terug terwijl ik opneem. Het is een lieve
vriendin die niet al te ver op vakantie is en hoopt dat ik vandaag met haar
een stukje met de honden kan wandelen. Een leuk plan, maar ik kan niet. Ik heb van alles te doen en ga vanmiddag met mijn zus en zwager ergens een visje eten. Dat we gaan is bijzonder,
want mijn zus is heel kort geleden aan haar hart geopereerd, en het is het
eerste 'uitje'.
'He jammer' klinkt het door de telefoon, maar het geeft niks, en fijn dat het goed gaat met je zus,
veel plezier'. 'Ja, jij ook' zeg ik, 'we zien elkaar vast gauw'. 'Hou je nog wel
van ons?', zegt ze nog. 'Ja, heel veel' zeg ik terug, haar in gedachten
even ziend, lachend om de vraag die zo bij haar past.
'Gelukkig' zegt ze, 'nou, tot gauw'.
Ondertussen zijn mijn boodschappen al bij de kassa aangekomen, ik reken af en kijk in de jonge bruine ogen van de
caissière die me vraagt: 'wilt u het bonnetje mee'?
'Nee, dank je wel, fijne dag nog' en ik loop
de winkel uit en verdomd, de bui is overgedreven, de zon schijnt en mijn moeder zou van de lucht zeggen: 'genoeg blauw om er een kiel van te maken'. Een gezegde dat ze misschien van haar vriendin Janske had overgenomen. Of van haar opoe.
Maakt niet uit, de lucht was blauw en ik fietste naar huis.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten