maandag 25 februari 2013
Buren met loslopende honden.
Ken je dat frustrerende gevoel dat je iets had willen zeggen maar dat je dat niet meer kan omdat het moment voorbij is? En je jezelf dat nog kwalijk neemt ook?
Vanmorgen ging ik alleen met Jip een rondje lopen. Het was koud, een dun windje woei zeer doend tegen de weinige onbedekte stukjes vel van mijn gezicht. Ik had mijn loopbroek en -schoenen aan en het duurde niet lang of ik liep, voortgedreven door de kou, op mijn sukkeldrafje in de berm langs de weg. Het is te merken dat ik teveel chocolade eet, en te weinig loop en ook de harde koude wind hielp niet mee, mijn benen werden stijf en na zo'n twee kilometer gaf ik het al op. Stevig de pas erin houdend liep ik terug, bij de doorgaande weg Jip weer aanlijnend.
Bij de laatste kruising voor mijn huis hoorde ik iemand praten en ik wist direct: dat is die buurman die zijn honden altijd los bij zich heeft. Hij was een praatje aan het maken met een andere buur, bij het huisje dat pal naast dat van mijn moeder staat. Ik liep aan de linkerkant van de weg, tegen het verkeer in. Jip liep links van me. Achter me hoorde ik een auto naderen.
Ja hoor, ik zag de buurman op de rug, hij stond door het raam heen te praten met de ander, en op de oprit stonden zijn twee honden, die direct aan kwamen stuiven en tot mijn grote schrik bijna onder de net passerende auto kwamen. Ik schreeuwde.
De auto passeerde rakelings en de hond die ik absoluut niet bij Jip in de buurt wilde hebben kwam, slechts even opgehouden door de auto, met stijve poten op ons aflopen. "Nee" schreeuwde ik hard, waarop hij terugdeinsde en ik riep naar de aan komen lopende eigenaar van de honden: 'hou je hond bij je"!. Hij riep zijn hond maar die liep met een boog om hem heen, om ons heen, alleen oog voor Jip hebbend. Ik trok Jip uit de buurt van de hond, en de buurman zei: als jij nou stilstaat kan ik mijn hond pakken. Weer zei ik: 'nee, jij moet je honden vasthouden'.
"Rustig aan" zei de buurman, proberend om zijn hond, die handig uit zijn buurt bleef, te pakken. Hij greep uiteindelijk zijn hond vast en zei terwijl ik al verder liep maar zo hard dat ik het nog kon horen: "kom maar hier, anders krijg je nog een schop ook".
Ik draaide me om en zei: "ik ben niet zoals jij" en liep direct weer verder. Hij zei nog wat, geen idee wat. De hufter zijn hond was bijna doodgereden en dat zou voor mijn ogen gebeurd zijn. Ik ben niet gediend van zijn loslopende hond, maar als dat dier aangereden zou worden zou ik dat erg vinden.
Het voorvalletje had me wat extra adrenaline bezorgd en ik voelde me opeens weer hartstikke fit, ondanks dat ik net zo'n end gelopen had. Ik lachte opeens, liep naar huis, een minuutje verderop.
Ik baalde wel een beetje van mijn suffe opmerking: 'ik ben niet zoals jij'. Het had leuker geweest als ik had gezegd: 'wordt je hond door jouw schuld bijna doodgereden en wil je hem nog schoppen ook?'
Kijk, dat had beter geweest.
Zingen op een zondagmorgen.
We gingen naar de Oude Remise in Badnieuweschans. Peet en ik hadden een afspraak met vrienden om in de kantine aldaar muziek te maken.Tenminste, zij zingen en spelen gitaar/viool, ik luister en wieg op de maat van de muziek mee. Ik heb namelijk nooit geleerd om te zingen. Vreemd, want ik hou van zingen. Dus waarom zing ik niet zelf?
Wat maakt het uit als je het niet kan, als je maar plezier hebt, zeg ik altijd tegen 'mijn' cursisten die komen schilderen. Is het met zingen niet net zo?
Nee, schilderen kan je stilletjes doen. En een lelijk schilderij zet je gewoon achterstevoren tegen een muur, maar een valse noot scheurt en schuurt in de ruimte, blijft hangen, galmt nog lang na in je ziel.
Maar goed, wij reden door het Groningse land op de A7, richting Badnieuweschans. Oe, dat veel bezongen eenzame landschap, ik kan er wel uren naar kijken. Onherbergzaam ogend, uitgestrekt in eindeloze vroege voren die al optimistisch geploegd op de lente wachten. Maar schuin waait de dunne sneeuw er boven, legt wederom een lichte waas tot aan de einder op de vette klei, of de zwarte veengrond, of tussen de strogele verdorde resten van mais en gras. Kiefer-landschap.
De ruitenwissers zwiepten over de voorruit, natte sneeuw bijeen schuivend in de hoeken. We zwegen. Peet waarschijnlijk al denkend aan de muziek welke gespeeld zou worden, ik met droeve melancholieke gedachten over leven en dood, met over het landschap dwalende ogen. Bruin kabbelend slingerde een rivier rechts van ons weg. In de verte schraapten oer-runderen in het dunne laagje sneeuw, vretend van het dorre ruige gras. De lucht was hemelsbreed grijs. Een verbijsterend en stil makend landschap, altijd weer.
Het werd een goeie ochtend. Op de tafel lag een mooie oude vioolkist open. Versleten fluweel verhaalde van veelvuldig gebruik. De gitaar en de viool werden gestemd. Theewater stond op. Een chocoladetaartje werd aangesneden. Ondertussen klonken de eerste zoekende noten. De honden lagen op hun matrasje voor de kachel. Mijn gedachten waren niet meer dáár, maar híer, ik nipte van de thee, keek naar de mensen die bladerend en de teksten van de liedjes lezend om de tafel zaten. Mijn gedachten dwaalden nog even af, niet naar schilderkunst, of naar zingen, maar naar de kunst van het leven ditmaal. Een trein reed van het station weg en sukkelde langs. De sneeuw woei nog steeds heel dunnetjes langs het raam. Het eerste lied werd ingezet, en het was mooi.
(Anselm Kiefer)
maandag 18 februari 2013
Verleden.
Iemand zei het al: 'wat schrijf je weinig'. Tja. Het is de laatste tijd een beetje stil van binnen.
Het is ook wel mooi om een tijdje te zwijgen, zeker in deze tijd van rouw en afscheid. Om me heen zie ik het leven gewoon doorgaan, goddank moet ik zeggen. Ondertussen heb ik de neiging om mij te hullen in de kleren van mijn moeder, om al haar spulletjes naar mijn eigen huis te slepen, om te lezen wat zij het laatst gelezen heeft, geschreven heeft.
Ik zet de horloges op de foto die haar leven weggetikt hebben, ik sorteer haar kleurige sieraden, de broches in de vorm van vlindertjes, en de oorbellen die ze nooit droeg. Aan mijn vinger schuif ik haar ring, ik zou hem graag willen hebben, maar ik leg hem terug.
Later, weer thuis en de dozen uitpakkend die ik heb meegenomen om hier thuis uit te zoeken, lees ik stuk voor stuk de spreuken die ze uit De Telegraaf scheurde als ze op bezoek was bij mijn zwager en zus. In een klein rommelig hoopje vond ik ze onderin een vakje van een van haar tassen.
Mijn moeder hield van spreuken en gezegdes. Ze erfde de liefde voor lezen en taal van haar moeder, die graag gedichten las of zelf schreef. Een voor een strijk ik nu voorzichtig de uitgescheurde en inmiddels erg verkreukelde krantensnippers plat. Ze een voor een opzij leggend lees ik de spreuken.
Hier en daar herken ik er eentje, van Janis Joplin bijvoorbeeld: 'vrijheid is alleen maar een ander woord voor als je niets meer te verliezen hebt'. Terwijl ik het lees hoor ik in gedachten Janis het zingen. YouTube vindt Janis snel en haar muziek klinkt nu door de kamer.
Diverse spreuken zullen mijn moeder hebben doen glimlachen, ik zie het voor me, de rimpeltjes om haar mond, de blauwe ogen achter haar stoere Diesel-bril. Ze las ze ook graag hardop voor, wat ik soms irritant vond. Geen idee waarom.
Ik zucht maar eens, het valt me zwaar, dit stukje bij beetje afscheid nemen van mijn moedertje.
Dan leg ik het stapeltje spreuken weer opzij. Bovenop ligt de spreuk waar ik het langst naar keek: 'zonder tegenwind stijgt geen vlieger op'.
zaterdag 9 februari 2013
Bagage.
Ik droomde. We waren op stap. Chris, Paul en Maarten, mijn zus Hennie, ik. Tenminste, dat zijn de mensen die ik me nog herinner. Een droom zoals ik al honderden keren in mijn leven gedroomd heb, ik noem het mijn 'inpakdromen'.
Die dromen gaan aldus. Ik weet dat ik ergens naar toe moet, iedereen loopt er al naar toe, ik kijk om me heen en ik realiseer me dat ik nog moet inpakken (ik ben nooit thuis, altijd in een onbekende kamer, kajuit, etc.). Volle kastjes puilen uit, onder mijn bed liggen spullen, overal, echt overal liggen mijn kleren. Dan begin ik met inpakken, maar het gaat net zo traag als in die gruwelijke dromen waarin je door zachte modder loopt, wegzakkend, met vastzuigende voeten, terwijl je weet dat a. het water stijgt, b. een monster achter je aanzit, c. je in de verte iemand ziet lopen waar je naar toe moet.
Mijn inpakdromen zijn een beetje vergelijkbaar, zonder modder, maar met het gruwelijke besef dat iedereen die me lief is al op a. de boot, b. de trein, c. het vliegtuig zit, terwijl ik me zwetend aan het haasten ben om mijn spullen in tassen te proppen. Ik verlies die strijd altijd. Ik mis de boot. Wakker vraag ik me altijd af waarom ik die kleren/rommel niet achterlaat, wat symboliseert die rommel?
Vannacht was het anders. Chris zat tegen een deurpost te wachten, in een groot vakantiehuis, ergens op de wereld. Er stond een auto klaar, we moesten een vliegtuig halen. De jongens waren er, liepen ook rond, liepen al naar buiten naar de gereedstaande auto. Een rode oude auto, de lege bruine stoelen zagen er versleten en stoffig uit, de auto lag laag op de weg, maar ik telde toch vijf zitplaatsen. Hennie liep in een geel jasje, haar spullen stonden pontificaal in het midden van de ruimte, en ze lachte me uit toen ik daar over mopperde.
Opeens liep iedereen naar de auto, inmiddels waren de straten nat, het miezerde. Ik wist dat er iets niet klopte en riep ze na: 'vergeten jullie niet te ontbijten? Heeeee, we moeten nog ontbijten, of moeten we geen boterhammen klaarmaken voor onderweg?' Ze liepen door naar de auto, reageerden niet.
En ik? Ik werd wakker. Me afvragend of ik nou zo'n sukkel was geweest die eindelijk, eindelijk zich geen zorgen maakte om mijn bagage, maar toch nog ging zeuren over wat boterhammen. Boterhammen nota bene!
dinsdag 5 februari 2013
Een fraai schoteltje.
Ik dacht dat ik de laatste tien jaren alles dat nog van vroeger in het huis van mijn ouders lag wel een keer door mijn handen had gehad. Een tekening, een briefje, kaarten, een babyhemd. Talloze foto's. Ook de kindertruien die mijn moeder voor ons had gebreid, en die ze niet weg had gedaan, waarschijnlijk omdat het niet ongebruikelijk was dat mijn moeder de truien uithaalde en de wol opnieuw gebruikte. Alles sorteerde ik, handgemaakte kleedjes bij elkaar, borduurwerk allemaal in hetzelfde kamertje/kastjes, brieven en kaarten allemaal in doosjes bij elkaar. Maar ik nam de dozen met breiwerk niet door, ik stapelde ze alleen maar en dacht dat ik wel zo'n beetje wist wat er allemaal in dat huis van mijn moeder rondzwierf.
Toch was ik van de week verrast. Mijn zussen hadden de titanenklus op zich genomen om alles wat met patchwork, breien of borduren te maken had mee naar huis te nemen en het daar uit te zoeken. Oude breiwerkjes, restanten wol, breiwerk waar mijn moeder nog aan bezig was, etc. etc. Een paar auto-vrachten vol. Marijke had van alles tussen de wol gevonden, soms een zilveren gulden of rijksdaalder, wat fotootjes, zelfs een muizenskeletje.
Mijn zussen en broer kwamen afgelopen dinsdag om verder het huis van mijn moeder leeg te ruimen. Marijke zette een schoteltje met een bijna triomfantelijke blik op tafel: kijk eens' zei ze, 'ken je dit nog'? Gevonden in een van de dozen, tussen de wol.
Zodra ik het schoteltje zag herkende ik het. Maar ik was het tot dit moment vergeten. Knisperend en hard voelt het oude lint aan dat door de rand geweven is. Blauw, dat werd voor de rest van mijn leven mijn kleur, had mijn moeder toen beslist omdat ik van die witblonde haren had.
Een foto van mij, zittend in de duinen (van Oostvoorne, gok ik) is rond uitgeknipt en in het midden op het schoteltje geplakt. Aan de achterzijde zit een zo te zien niet door de tijd aangetast geel koordje, daaraan hingen die schoteltjes op de schoorsteen van ons huis aan de Katendrechtse Lagedijk. Later, na een verhuizing, kochten mijn ouders allemaal moderne meubelen, daar pasten deze wandschoteltjes waarschijnlijk niet meer bij. Vier zijn er. Twee met foto, twee zonder. Van een van de schoteltjes lijkt de foto afgehaald, en Hennie zegt: die foto heb ik waarschijnlijk thuis. Mijn broer was een nakomertje, het schoteltje was wel gekocht, maar van een foto van hem erin plakken is het nooit gekomen.
zondag 3 februari 2013
Beverwijk - Paultje.
Zondagmorgen. Peet en ik ontbijten. Op de tafel tussen ons in staat nog een deel van de ingrediënten: yoghurt, diverse ongebrande noten, pijnboompitten, rozijnen. Het gesprek komt op polyfenolen en flavonoïden. Dat komt omdat we trachten zo gezond mogelijk te ontbijten, en we vroegen ons af of in de rozijnen ook nog de kracht zit waar druiven zo bekend om zijn. Of liever gezegd, de druivenpitten. Ik ben bang van niet, maar goed, daar hebben we Wikipedia voor, en ik sla mijn laptopje open.
Voordat ik een zoekterm intyp schenk ik een kopje thee in, kan dat mooi afkoelen terwijl ik de informatie opzoek. 'Wil jij ook nog thee'? vraag ik aan Peet.
'Nee', zeg ik tegen Peet's uitgestrekte arm, 'zet dat glas maar even op de tafel, anders moeten we vandaag misschien nog helemaal naar Beverwijk rijden'.
Mijn vriend zet het glas op tafel en ik schenk de kokend hete thee in.
'Wat bedoel je met 'Beverwijk', vraagt mijn vriend, 'daar zit toch de zwarte markt'?
'Jawel', zeg ik, 'maar ik bedoel het brandwondencentrum Beverwijk, daar moest je vroeger heen als je brandwonden had, of naar het Zuiderziekenhuis in Rotterdam'.
Mijn gedachten dwalen af.
Het was zondag en we gingen met z'n allen, mijn vriendin Marrie, haar man Chris, en hun beide zonen Maarten en Paul naar de tweedehandsmarkt in Beverwijk.
Onderweg besloot Paul, toen nog een klein maar zeer onderzoekend mannetje, hoe snel de sigarettenaansteker warm werd (het zal zo'n aansteker/asbak zijn geweest die tussen de voorstoelen gemonteerd zat). Die was sneller heet dan hij dacht en hij gilde, aan zijn hand zag ik nog even de aansteker vastgekleefd zitten, voordat hij het ding losschudde.
"Stoppen!" zei mijn vriendin, en de auto werd meteen door Chris op de vluchtstrook/berm gezet. Even verderop was een sloot, en wie er met Paul heen holde weet ik niet meer, zijn vader of moeder, of misschien wel beide, maar even later zat Paul met zijn hand in de sloot. Lang.
Een plasticzak werd nog met slootwater gevuld en zo reden we verder terwijl Paul zijn hand nog steeds kon blijven koelen.
Geen idee of hij er een litteken aan heeft overgehouden. In ieder geval zal hij het voorval nooit vergeten zijn. Het duurde even voordat we over de schrik heen waren, maar vonden het frappant dat we onderweg waren naar Beverwijk toen dit gebeurde, durfden pas een hele tijd later daar grapjes over te maken. Overigens, volgens mij heeft Paul geen traan gelaten.
'Zou jij je hand hebben gekoeld met slootwater'? vraag ik nu aan Peet. Of nee, laat ik eerlijk zijn, ik zei, wetend dat hij (terecht) niet dol is op onbekend wellicht vies water': dat zou jij niet gedaan hebben, dat koelen met slootwater'. Hij peinsde even, zei: 'dat weet ik niet'. Ik ook niet.
We dronken onze thee, lazen over de kracht van flavonoïden (als dit linkje indrukt, zie het hoofdstukje over 'voedsel') en waren blij dat we niet naar Beverwijk hoefden, maar gewoon straks lekker dichtbij in het bos met de hondjes kunnen gaan wandelen.
Fijne zondag, rij voorzichtig, denk aan Paul.
zaterdag 2 februari 2013
Inkochelen of inkoggelen?
Vanmorgen had ik de radio aan in de auto. NCRV. Radio 2 dacht ik. Een Rotterdammer belde, zijn rollende rrr maakte hem direct familie van me, al heb ik de man nog nooit ontmoet.
Hij had een vraag voor de presentator van het radioprogramma. Hij vroeg zich af waar het woord 'inkochelen' vandaan kwam. Het is een bekend woord voor (oudere?) Rotterdammers, inkochelen betekent iemands gezicht inwrijven met sneeuw.
Het woord staat niet in de Van Dale, zei de man, en ik dacht gelijk: waarom niet? Zo'n bekend woord!
Thuisgekomen vertel ik het aan mijn vriend, die komt uit Vlaardingen, dus geen Rotterdammer, maar wel bijna. Van inkochelen had hij nog nooit gehoord.
Als ik mijn laptopje openklap en het woord opschrijf, met ch en met dubbele g, komt er een rood lijntje onder het woord te staan: onbekend woord.
Graag wil ik het een bekend woord maken, een begin is gemaakt door het boven aan mijn blog te zetten. Maar hoe je het schrijft? Ik hou het op ch, vind je niet? Inkochelen, inkochelen. Nu moet het nog even in de Van Dale opgenomen worden.
Overigens, in een Rotterdams haven-woordenboek komt het woord inkochelen wel voor.
Aardappelen.
Mijn vader had er een hekel aan als mijn moeder de aardappels slordig had geschild, eenmaal op tafel bij het opscheppen kon mijn vader dan mopperen: 'die aardappelen kijken me aan'.
Eerlijk gezegd dacht ik dat hij overdreef, maar eergisteren zag ik het zelf, hulpeloos of berustend lagen ze op het aanrecht.
Geen haar op mijn hoofd denkt er aan om fruitariër te worden, maar voor het eerst begreep ik ze.
Abonneren op:
Posts (Atom)