vrijdag 7 december 2012

Ieder goed moment is er een.


De houten garage is niet best meer, er zijn wat planken verrot, het dak lekt, en de toegang is eigenlijk te smal, ik heb aan weerszijden van de buitenspiegels slechts vijf centimeter.
Toch zet ik de auto graag binnen, vooral in de winter. Permanent staat de deur naar de tuin open, maar de twee openslaande deuren naar de weg sluit ik altijd af. De oude garage geeft precies genoeg beschutting om te voorkomen dat de autoramen bevriezen. Toch, gisterenmiddag toen ik de portieren wilde openen hoorde ik het ijs kraken. Smeltwater had aan de onderkant van de portieren ijs gevormd. Ik trok het portier ongeduldig en met een hoop gekraak open, ik moest naar het ziekenhuis, mijn moeder bezoeken. Sneeuw en ijs knerpte onder de wielen toen ik de auto voorzichtig naar buiten reed, blij dat ik vanmorgen vroeg al sneeuw geruimd had. De deuren van de garage sloeg ik dicht en ik stapte de koude auto in en reed vrijwel niets ziend door de laagstaande zon de weg op.

De weg was heel wat schoner dan deze morgen. De strooiwagens zijn al een paar keer langgewenst, rijdend achter de sneeuwschuivers. Als glanzend zwart-zilver lag de weg tussen het smetteloze wit dat uitstrekte zo ver het oog reikt. En dat is ver hier in Groningen.

De parkeerplaats van het ziekenhuis was vrij vol. Gevaarlijk glanzend lag de platgereden sneeuw op de vrije parkeerplaatsen. Voorzichtig stapte ik uit, in mijn handen de tasjes met kleren, pantoffels, pakjes thee.

Rokende mensen stonden voor de ingang van het ziekenhuis in de kou te stampvoeten. De deuren gleden open en ik stapte op de glanzende vloer waarop versleten route-aanduidingen. Ik groette de receptioniste die uit een bakje wat salade zat te eten.

Tot mijn verbazing keek mijn moeder me met heldere ogen aan, groette me blij, liggend in haar ziekenhuisbed dat uitkijkt op de enorme nood-aggregator die naast het ziekenhuis staat, in de tuin grenzend aan de parkeerplaats.
De blauwe zonneschermen waren vanwege de laagstaande zon tot op het laagste niveau naar beneden gedaan, de kamer daardoor wat raar van kleur makend.

Ruim een uur zat ik naast mijn moeder, stomverbaasd dat ze zoveel beter was dan gisteren, kijkend naar haar smalle gezicht, haar fraaie profiel en de mooie kleine neus die verhaalt van een vroegere schoonheid. Ze was opgewekt en praatte voortdurend. Ze vertelt hoe lang ze had moeten wachten voordat ze gistermiddag op zaal lag (uren, totdat ze zo vermoeid was dat mijn zus het niet langer kon aanzien en hulp is gaan halen, 's avonds lag ze pas op zaal!).
Uit haar kastje haal ik haar vuile was en vertel ma dat ik de was buiten heb gehangen, dat die straks vast als een plank aan de lijn hangt. 'Lekker fris' zegt ma. En ik knik.

Was ze gisteren niet meer aanspreekbaar en stil van de pijn, nu ligt ze in de rondte te kijken, weet waarom het jonge stel aan de overkant op uitslag wacht, en weet wat er met de mevrouw aan de hand is die bij het raam ligt. Het infuus druppelt, daar zitten al haar medicijnen in, en het broodnodige vocht dat ze zelf niet meer kon drinken.
Later zal ook mijn zus en broer nog even bij haar gaan kijken, ze krijgt een engeltje van een goede vriendin van Henk en Paulo dat notabene zelfs een lichtje in haar kont heeft en kan daar om lachen.
Haar problemen zijn niet verholpen, dat beseffen we allemaal, maar ieder moment dat ze geen pijn heeft is goud waard.

Het is donker als ik thuis kom. De schuurdeuren zet ik open en langzaam laat ik de auto achteruit de garage in rollen. 'Krak' zegt het portier als ik het dichtsla. IJs zit nog steeds tussen de randen, maar ik laat het maar zo. Knersend schrapen de garagedeuren over het ijslaagje terwijl ik de deuren dichtdruk, het licht gelijk uitdoe.
Dan zet ik de vuile was binnen en ik laat de honden even de tuin in, waar ze blij in het donker verdwijnen, Jippie voorop. Als de honden weer binnen zijn, herinner ik me dat er ook nog was buiten hangt. Weer stap ik naar buiten en loop in het inmiddels pikdonker naar de waslijn. Hard en stijf hangen de kleren aan de lijn. Even druk ik mijn gezicht er tegen, koud, maar inderdaad: lekker fris. De knijpers zijn los maar ik moet de kleren echt van de lijn aftrekken, zo vastgevroren zijn ze. Dan stap ik weer naar binnen, de sneeuw eerst van mijn voeten stampend, mijn pantoffels aandoend, hang de nog altijd stijf bevroren kleren op het zoldertje en steek de houtkachel aan.








Geen opmerkingen:

Een reactie posten