Vandaag was het koud weer, in de zin van: lekker fris, met een zonnetje, en een capuchon op als je fietst, met of zonder hond. Handschoenen aan. Dat weer.
Ik hing laat in de middag de was toch nog buiten, het wappert zo lekker in die koude wind en het is wat langer licht. Opeens zag ik het, tussen mijn voeten piepten een paar krokussen naar boven, het paars al zichtbaar en toen knalde het gedicht van Guido Gezelle (zie vorig bericht) zo maar in me op. Nee, niet liegen nou, alleen de eerste regels waardoor ik de rest gemakkelijk op het internet vond.
Bij deze:
L E N T E G R O E N
't Is lentegroen genoeg, voor honderdduizend oogen; eilaas, 'k en hebbe er ik, o grondig groene zee, maar twee: wie kander moedeloos, den dwang mij doen gedoogen van 't geen mij tegenhoudt nen tocht in al dat groen te doen. Gij vlerkendragend volk, gij allerhand gezwinde doorvliegers van de lucht, de lieve lente lacht zoo zacht; en gij, gij vliegt haar in 't gemoet, bij lork en linde, in 't nieuwgeboren gers, in 't onkruid en in 't riet: ik niet! Gij bietjes ongeteld, gij tienmaalhonderdduizend in 't rood, in 't geel, in 't blauw gepinte pepels, haait en draait en drentelt, op en neêr, eer 't zonnelicht, verhuizend van hier, u, 't lieve groen, en mij, de moede nacht ontkracht! o Grondig groene zee, 'k ben visschende op de baren van uwe oneindigheid van groen, en mijn gewin daarin verheugt mijn arem herte: om 't gene ik late varen, om 't gene ik vangen kan, en..... God gebenedijd mij zijt! |
Geen opmerkingen:
Een reactie posten