donderdag 29 januari 2015

Opel Olympia 1952


Een programma op tv gaat over het restaureren van auto's. De motorkap gaat open en in het gapende gat ligt ergens een motortje, er zit een accu en nog wat onbekends, een bobine geloof ik, een remkabel zie je als een sliertje spaghetti lopen.
De mannen van het restaureer-bedrijf slopen de auto zo'n beetje en bouwen hem dan weer op. De Amerikanen die ik in soortgelijke programma's zie zetten vaak een andere (enorme) motor in de auto, de Engelsen proberen zoveel mogelijk van de auto te behouden.

Later komt de blije eigenaar het ding ophalen, vandaag toevallig een oudere man die zijn auto al twintig jaar in de garage had staan: voor later. Van restaureren komt natuurlijk niks, tegen de tijd dat je gepensioneerd bent en voor het restaureren tijd hebt, ben je lichamelijk niet meer in staat om zo'n grote klus te klaren. De man durft niet zelf in de auto weg te rijden, de restaurateur stapt achter het stuur om eerst even een klein rondje te rijden 'om te wennen'.
Het lijkt leuk, zo'n oude auto, en ik kijk graag naar de stoeten die hier eenmaal per jaar door het streekje rijden, zwaaiend naar de blije eigenaars, maar ondertussen denk ik altijd aan mijn vaders eerste auto, een Opel Olympia. Ik vind op het internet veel plaatjes van de Opel zoals hij zo'n beetje was. Mijn vaders auto was grijs of beige, licht in ieder geval, en hij was oud, toen al (rond 1957). Regelmatig moesten we het ding aanduwen, wat we met de hele familie deden. De versie van 1952 die ik op internet vindt heeft al zij-knipperlichten naast de deur, volgens mij had die van mijn vader het niet. Ergens moet ik nog een foto hebben, ik zal eens zoeken. Geen idee hoeveel hij ervoor betaald heeft, mijn moeder zou het vast nog geweten hebben.

In ieder geval zou zowel mijn vader als mijn moeder heel verbaasd zijn geweest over de prijzen die ze nu voor zo'n (nog niet opgeknapte) auto vragen. Belachelijke prijzen als je het mij vraagt. Ik zou er nog geen 1000 euro voor geven ondanks dat het de eerste auto is die ik mocht besturen, zittend op schoot bij mijn vader, op het auto-strand van Oostvoorne. Jeetje, 30.000 euro. Zouden ze nog steeds aangeduwd moeten worden?

1952 Opel Olympia 1452cc For Sale

£ 25,470 ( approx. $ 38,583 or CHF 36,627 or € 30,000 )

1952 Opel Olympia

zondag 25 januari 2015

Rijp en sneeuw.


Soms, als het mistig is en koud hoor ik de mensen brommen. Mist is geen geliefd weertype. Ik hou er wel van. Mysterieus is het. En het mooist is het als het mistig is en vriest. Het Groningse land leent zich als geen andere plek voor dit weertype. Lange lijnen in het veld of naar de einder, wegen die uitnodigen om te blijven rijden. Bekend landschap dat onbekend wordt door de mist. Mooi.




zaterdag 24 januari 2015

Sneeuw.


Hehe, daar is die dan, de winter. Terwijl biologen en natuurvorsers zich zorgen maken (en terecht) over de uitlopende bomen, de nestelende vogels, valt de vorst in. IJs ligt sinds een paar dagen min of meer stevig op het water. De reiger staat nog meer dan anders met zijn hoofd tussen zijn schouders langs de sloot. Koud en niks te eten.
Stil is het in 'mijn' streekje. De mensen mijden de smalle landwegen als het vriest en mogelijk glad kan zijn. Ik stap juist in de auto. Gisteren gingen we naar het park (geen hond te zien) en eergisteren naar de boswachterij Gieten. (idem dito: geen hond te zien). De bladeren knapten gezellig onder onze voeten, mysterieus scheen het zonlicht op de rijp en de ijle spinnenwebben, en de lucht was lekker fris om in te ademen. Die lucht is toch wel schoon hier in het noorden, maar als het vriest lijkt het een beetje extra gezond. Op de terugweg ging ik expres via de lange landweg door het veld, en wat zag ik daar in de berijpte velden staan: reeën. Zo'n zes stuks, en zag ik daar verderop nog vier? Daar ben ik niet echt zeker van. Ik stopte en ze tilden allemaal hun hoofd op, ik keek, zij keken terug, benen al strak in de vluchtstand maar nog steeds in mijn richting staand. Langzaam reed ik verder, de feestjes op vier pootjes niet langer storend. En vandaag: sneeuw! Is er mooiere neerslag? Jaja, lastig, blubber, slippen, file, te laat op je werk/afspraak …. etc. Nou nou, het leven is maar zwaar in Nederland als ik de tv mag geloven (wat ik niet doe).

Het komt zo het komt, goddank valt het weer niet te regelen. Wel te ontregelen, maar dat is een ander verhaal. Een lang, en het wordt niet door mij geschreven. Ik hoor bij de groep die zich daarover niet al te druk maakt, wel mijn best doet om de aarde te sparen, maar voor de rest alles overlaat aan degenen die wel wat aan de verbetering van het milieu kunnen doen.

To the point nu. Het was vanmorgen rond kwart over acht, ik wilde de zaterdagkrant uit de bus halen en liep, jas losjes over mijn nachtponnetje heen, blote voeten in mijn klompen gestoken, naar de brievenbus. Toen zag ik het dunne spoortje in de sneeuw van de fiets van de krantenbezorger. Het slingerde gezellig heen en weer over de weg, helemaal alleen, stil.
Hoe het precies werkt, geen idee, maar bij zien of ruiken van iets moois of bekends gebeurt er iets in je. Je kunt opeens huilen of lachen, of voelen hoe iets is, of was. Ik wist hoe het was om in die stille ochtend, alleen maar absoluut niet eenzaam, te fietsen, de kou op je wangen te voelen, je wimpers nat op je wangen als je knipperde, je handen koud omdat je je handschoenen weer eens vergeten was.






vrijdag 23 januari 2015

Op reis.


'Het is voor jou" zegt iemand van het groepje waarmee ik in de zon zit, me haar telefoon overhandigend. Ik pak de telefoon aan en ik hoor dat het Marrie is. Ik ben blij om haar stem te horen, en tegelijk is het zo vertrouwd. Ze zegt dat ze op vakantie gaat, was het veertien dagen of verzin ik dat nu? Nee, ik geloof dat ze dat zei. Hoe dan ook, ze zegt dat ze op vakantie gaat en ik zeg daarop: wat fijn, wat wordt het voor vakantie? toch niet in de voetsporen van Marrie? "Nee" zegt ze. En dan voel ik dat ik iets heel erg, HEEL ERG verkeerds gezegd heb, ik weet nota bene dat ze dood is en het is of ik haar dat met mijn opmerking …. ja, wat, duidelijk heb gemaakt? Ik voel dat ik echt heb geblunderd, er valt een naar gevoel over me heen en ik ga draaikonten:  zo had ik het niet bedoeld, ik had willen zeggen: ga je naar een nieuwe bestemming …. maar de lijn blijft stil, ze zegt niets meer. Toch denk ik nog dat ik verbinding heb, er ruist iets in de lijn, en ik zeg: Mar? Marrie? en dan, terwijl ik mezelf wel kan schieten om mijn stomme, ondoordachte opmerking: .. "ik praat gewoon door hoor, ik denk dat je me nog steeds hoort, Marrie ….? ZO bedoelde ik het niet, ik bedoelde te zeggen: ga je naar een plek waar je nog niet geweest bent ….. ". Maar ze zegt niets meer of de verbinding is verbroken, het blijft stil.

Dan besluit ik om haar terug te bellen, besef dat dat niet kan met dat rare ding in mijn handen en overhandig de vreemde telefoon weer aan de vrouw naast me. In mijn tas zoek ik naar mijn eigen telefoon, in mijn zakken, niets, ik heb hem niet bij me. Paniekerig graai ik weer door de rommel in mijn tas en begin bozig een beetje heen en weer te rollen, warm, veel te warm. Jip ligt onder het dekbed, zodra ik me omrol voegt hij zich weer tegen mijn benen en rug ….. naast me hoor ik een berichtje op mijn telefoon binnenkomen, nu weet ik zeker dat ik droomde, de verbinding met Mar is echt verbroken, verdomme verdomme.
Klaarwakker ben ik, het is vrijdag, de grijze container moet naar buiten en als ik naar een kier tussen twee gordijnen zoek zie ik dat het echt nog heel donker is. Ik voel de kou van de slaapkamer, maai boos met mijn armen, sla en veeg op en over het laken en dekbed, slinger dan mijn benen uit het bed en ga plassen.

De vloer in de badkamer is koud, alles is koud, ik trek het raampje dicht en met het klapje van hout op hout vervagen de geluiden van de onrustig kakelende buurkippen. In de spiegel staar ik naar een bleek figuurtje, haren woest overeind, een roze nachtponnetje. Het water is koud, de zeep ruikt sterk. Ik denk altijd aan mijn moeder als ik mezelf in een spiegel zie. Is het omdat ik wat trekken van haar herken? Of is het nu omdat ik roze draag? In ieder geval waren we altijd even bleek. 'Bleekscheet' is mijn middle name. Mar kneep en sloeg me regelmatig op mijn wangen om er wat kleur in te krijgen. Ik hoor ergens ver weg een hond blaffen. Een auto rijdt zacht ruisend voorbij. De wereld wordt wakker.

Ik droog mijn handen en loop terug naar mijn bed, schuif onder het dekbed waar ook Jip nog tevreden zuchtend ligt.
Dan denk ik aan het berichtje dat binnenkwam. Dat is vast Peter. Hij is echt op reis, zit in de Thalys richting Parijs. Ik ga weer rechtop zitten en pak mijn telefoon, ik lees dat hij poffertjes zit te eten in de eerste klasse. Even zie ik hem en de trein helder voor ogen, de blauwe stoelen die samen met het kunstlicht een beetje spookachtig lijken, de enorme snelheid die ondanks de stilte toch voelbaar is, het landschap nauwelijks zichtbaar achter de spiegelende donkere ruiten. Thee en poffertjes. Ik typ een berichtje terug en wens hem een fijne reis.



vrijdag 16 januari 2015

God - Liefdevol - Marrie.


Vanmorgen las ik in de Trouw dat steeds minder mensen geloven in God. Iets meer dan 25 procent van de bevolking is atheïst, 17 procent gelooft in God, de rest (60 procent) van de mensen geloven 'ergens' in, noemen zich spiritueel of agnost. De agnosten zijn de mensen die het niet weten of er wel een God of hogere macht bestaat. Als ik die procenten bij elkaar optel kom ik op 102 procent. Hoe dat komt weet ik niet.

Vanwege de aanslag op Charlie in Parijs kan je de tv of radio niet aanzetten of het gaat over het geloof, over de Islamitische Staat, of de Islam in het algemeen. Ik word er niet vrolijk van. Uiteraard al niet van het feit dat er mensen worden vermoord, maar vooral niet van het feit dat er mensen zijn die denken dat je met geweld iets bereikt. Ja, je maakt mensen bang, dat bereik je wel. En angst heeft nog nooit tot iets goeds geleid. Sinds de aanslag op het kritische tijdschrift moet ik vaker denken aan de aanslag die een maand daarvoor in Pakistan door Talibanstrijders werd gepleegd. 130 kinderen werden in hun school vermoord. Alleen was de media-aandacht voor die aanslag binnen no-time weggeëbd. Verder van ons bed.

Ik heb er al eens over geschreven. Nogmaals, want de boodschap blijft onveranderd sterk: Er hangt bij mij aan de muur een spiegel waarop mijn hartsvriendin Marrie zo'n 20 of 25 jaar geleden met haar rode lippenstift 'Liefdevol' op schreef. Ik stof de spiegel altijd voorzichtig af, liefdevol wrijf ik het glas om haar handschrift heen een beetje schoon. Zij schreef het woord erop naar aanleiding van een ruzie die we hadden. Zij zat toen niet lekker in haar vel, ik ook niet, en wat doe je dan, dan schop je zelfs naar degene die je liefhebt. De ruzie was gelukkig snel bijgelegd, de aanleiding vergeten. De boodschap: 'ook al heb je problemen, blijf liefdevol naar elkaar kijken!' ben ik nooit meer vergeten. Ik KAN het niet vergeten, want als ik naar mezelf kijk, zie ik haar woorden.
Jarenlang stofte ik de spiegel niet meer af, maar de stof werd te dik en nu poets ik al weer jaren een beetje tussen de letters door. Mijn vriendin is er niet meer, al twee jaar niet meer en ik mis haar. Heel erg. Maar haar wijze boodschappen (want er zijn er meer) staan of op de spiegel, of in mijn hart of hoofd gegrift.

Hadden alle wereldleiders, nee, alle mensen maar zo'n vriend of vriendin. Een echte, die ze af en toe een spiegel voorhoudt. Maakt niet uit wat voor geloof de vriend heeft, of agnost is. Het gaat om het mens-zijn. Om de liefde. En dan kan de angst voor elkaar eindelijk de wereld uit. Of weet je wat, we zijn toch eigenlijk zelf ons beste vriend? Pak een lippenstift, want dat is hardnekkig spul en gaat levenslang mee, en schrijf op je spiegel: liefdevol! Doen! Het werkt!





dinsdag 13 januari 2015

Storm - België - Piano - Beethoven.


Het is nacht. Rond vieren en ik kan niet slapen. Te moe wellicht en dan is er ook nog een hond die in mijn bed ligt.

Half zes zijn we weer thuisgekomen. Terug uit België. Vorige week vrijdag reden we er heen, de auto schuddend door de zware tegen- en zijwind. Laat in de middag reden we de laatste kilometers. Naast de rijksweg lagen dikke plakken vuile sneeuw te smelten.
Aangekomen in Vielsalm vielen we onze vrienden vermoeid in de armen. Thee en appeltaart wachtten ons. Achter de ramen donkerde het al snel, het weer deerde ons niet meer. Op de piano probeerde ik vergeefs een slaapliedje te spelen, in vriendins bibliotheek stond Beethoven's buste misprijzend te luisteren.



De volgende ochtend stond ik een tijdje te huiveren voor het op een kiertje staande slaapkamerraam. Het uitzicht is mooi. Zelfs nu, al was tegen de achtergrond van het donkere naaldbos een kolkende fijne regen te zien die letterlijk door de vallei joeg. Genadeloos. Het weer zou slecht blijven tijdens ons bezoek, de wind hard, de fijne regen afgewisseld door scherpe hagel.

Van boven uit het raam zag ik mijn lieve vriendin die (zoals ze vrijwel elke morgen als bijna vanzelfsprekend zou gaan doen) weer en wind trotseerde, mijn honden uitlatend, haar gezicht samengeknepen tegen de gemene wind. Davo, zijn oude onzekere beentjes dun en smal uit zijn jasje stekend, had wat aansporing nodig. Jip liep zijn slenterende atletische gang, alsof het weer hem niet zoveel deed. Door het slechte weer zouden we de dagen vooral binnenshuis doorbrengen. Thee, filmpje, sudoku, boekje, iPad en soms pittige gesprekken. Nu en dan pingelde ik met vier vingers op de piano, Peet speelde gitaar.

Maandag zwaaiden onze vrienden ons uit en reden we weer naar huis, nu met de wind in de rug, het weer onveranderd slecht.

Geen appeltaart wachtte ons bij thuiskomst. Wel een luid schreeuwende kat die, ondanks de lieve zorgen van de buren, altijd doet alsof ze ons vreselijk heeft gemist. Het lijkt of we niet zijn weggeweest, de regen die gestaag valt terwijl we de auto weer uitpakken, het huis dat kreunt en steunt in de wind.

Laat op de avond ga ik nog even achter de piano zitten. Niet dat ik kan spelen, maar ik heb net voordat we naar België gingen "mijn eerste pianoboekje" teruggevonden. Er blijkt uit de aantekeningen dat ik ooit zo'n acht pianolessen heb gehad, kort voordat ik zestien jaar geleden naar het noorden verhuisde. Bizar genoeg bleek dat ik de eenvoudige liedjes ergens nog in mijn herinnering heb. Dus ik speel sinds een goeie week, continu misgrijpend, de eenvoudige deuntjes uit dat boekje. De wind doet de spanten boven mijn hoofd kraken en als de combinatie gekraak, huilende wind en pianoklanken het zinkende-Titanic-gevoel te groot maken sluit ik de klep.

Hier moet ik uiteraard weer zelf de honden uitlaten. Het werk om de honden een jas aan te doen, hun tuigjes, mijn jas en schoenen, duurt langer dan de plas die de honden moeten doen. De wind slaat achter het huis in mijn gezicht en Davo rukt aan zijn tuigje, die wil direct weer naar binnen. Ik trek hem zachtjes mee, aanmoedigend dat hij snel een plas moet doen. Jip begrijpt het, staat al wijdbeens en met zijn snoet in de wind, oren naar achteren, te plassen. Davo trekt aan de lijn, springt om me heen, de riem om mijn benen snoerend. Ik hou stand, hij MOET plassen. Dan kiest ook hij eieren voor zijn geld, zoekt een plekje en terwijl ik me iets buk, mijn jas als een zeil tegen de wind houdend om te voorkomen dat hij de harde regen in zijn gezicht krijgt, plast hij. Hij is gedesoriënteerd, weet niet meer waar het huis is, ook al is dat slechts een paar meter van hem vandaan, en hij loopt de heg in, springt geschrokken om zijn as, loopt dan zwalkend in de richting van het licht. Even later staan we alledrie rillend weer binnen. Honden afdrogen, jas uit, hondensnoepje.

Het bed lokt, maar als ik later heerlijk warm lig te luisteren naar de wind die over het huis raast, voel ik dat ik voorlopig nog niet slaap. Jip komt aanslenteren en wurmt zich vastberaden onder het dekbed. Lang en warm ligt zijn rug tegen mijn benen en heup. Ik pak een boek en lees tot ik mijn ogen voel dichtzakken.

4.00 uur. Weer wakker. Jip ligt nu overdwars, mijn benen nog net op de rand van het bed, in mijn knieholtes heeft Jip zijn achterste geparkeerd, zijn lange stelten liggen in mijn richting. Mijn dekbed verzamelend schuif ik gelijk Jip een stukje op, waardoor hij zacht brommend een ander plekje zoekt. Ik sta op, onrustig omdat het huis nog steeds kraakt en zucht onder de wind. Even wil ik weer achter de piano gaan zitten, maar in plaats daarvan sla ik mijn laptopje open. Geen mail. Ik draai de luxaflex open en staar naar het zwart. Ditmaal denk ik niet aan de Titanic maar aan Wuthering Heights. De Woeste Hoogte. Kathy en Heatcliff. Kate Bush. Maar ik hoor niets roepen, het is slechts het huilen van de wind, de regen die tegen het raam tikt.

Als tegenhanger voor het slechte weer luister ik nog even naar een professionele uitvoering van een van de eerste deuntjes die ik na jaren op mijn piano pingelde, Ode aan de Vreugde, van Beethoven. Het trage filmpje helpt, en even later slaap ik.


vrijdag 2 januari 2015

Beklimmen van de K2.


Allemaal, mensen met goede voornemen en die zonder: allemaal een gelukkig nieuw jaar!

Ik hoor bij de groep die geen goede voornemens heeft! Werkt toch niet tenzij je al een tijdje gemotiveerd bezig bent en een plan hebt dat je volgt. Zoals sporters dat doen.
Een plan heb ik echter wel, al jaren: met goed weer: wandelen met de honden of buiten-karweitjes doen. Slecht weer: binnen-karweitjes doen (of een boek lezen!). De binnen-karweitjes vind ik het vervelendst, ik heb een hekel aan administratie of belasting, en op de achtergrond wacht het uitzoeken van mijn moeders nalatenschap.

Vandaag was ik zo flink om een doos open te maken waarin allemaal oude agenda's en schriftjes van mijn moeder zitten. Het begon direct goed: ik kreeg de groeten. In de eerste agenda zat namelijk een kaart waarop stond: 'dit opkikkertje kan je wel gebruiken!'. Tekening van een kikkertje met een polsstok erbij. Leuk. Mijn moeder hield van dit soort kaartjes.
Een schriftje sloeg ik open: diverse uitstapjes beschreven door mijn moeder. Ik werd er niet verdrietig van, ik had het idee dat ik vandaag (een deel) uitzoeken van die boekjes wel aankon, schonk een kopje thee in en zette, omdat het huis zo stil is en de wind zo loeit, de tv aan waarop een reünie van bergbeklimmers. Ze hadden de K2 beklommen en daar waren heel wat mensen bij omgekomen. Waarschijnlijk valt de wereld ook wat dit betreft in twee groepen uiteen: in een groep die bergbeklimmers benijden en zelf ook van spannende dingen houden, de andere groep, waartoe ik behoor, snapt er niks van. Ze spreken van een team, maar zeggen telkens dat je niet aan anderen kunt aanpassen of laat staan helpen. Afdalen doe je dus zeker alleen, je kan niet even 'naast iemand gaan zitten'. Ik keek en luisterde telkens even, ik blijf het een onbegrijpelijke 'sport' vinden.

Ondertussen bladerde ik dus door de eerste agenda's. Traag, want op iedere bladzijde staat wel iets, vaak kom ik mijn naam of die van broer of zussen tegen. Wat leuk hebben we het toch gehad. Wat een rijkdom in beschreven uitstapjes, in duizenden kopjes thee en koffie, al dan niet met taart. Zelfs de kat, Moeska, wordt genoemd, die wil veel aandacht als mijn moeder terug komt van een weekje zee.

Dan pak ik een heel klein agendaatje, het plastic voelt oud en hard aan. 1967 zie ik staan maar dat zegt niks, mijn moeder gebruikte ook oude agenda's als het zo uitkwam. Onder een insnijding in het kaftje zie ik een briefje zitten waarop allemaal door ma geschreven nummers. Ook dat ken ik heel goed, mijn moeder schreef continu nummers op van borduurzijde, die nummers werden in de loop der jaren gewijzigd door de fabrikanten, dus die briefjes waren van onschatbare waarde. Ik lees op de achterzijde van 27 april 1967: Rode Roos,
• heel licht geel groen 5112? JS
\ licht geel groen 2022 JS
o rood 321 DMC
etc.

Nu zie ik op dezelfde plaats ook nog een hoekje van een ander papiertje, het zit een beetje klem maar ik voel dat het het gladde papier van een foto is. Dan schiet het fotootje tevoorschijn. Een cadeau, zoals ik er af een toe eentje ontvang als ik me over de spulletjes van mijn moeder ontferm.
12 juni 1947 staat in het fijne handschrift van mijn moeder op de achterkant. De bewogen foto laat mijn moeder zien toen ze nog geen moeder was, in de zomer van '47, in Blaricum op bezoek bij een zus van mijn vader. Het is warm, ze zit in het gras, gekleed in een hemdje en een korte broek. Ze trekt een vreemd gezicht, of kust ze in de lucht naar degeen die de foto maakte? Ah, daar lijkt het wel op. Ze waren natuurlijk nog stikverliefd, mijn moeder bijna drie maanden zwanger van mijn oudste zus. Mijn vader vast het Kodak-boxje hanterend (dat negen van de tien keer bewoog als je de foto maakte).

Ondertussen hoorde ik op de tv de mannen nog steeds praten over hun vrienden die hun leven hadden gelaten op die berg: Ja, het was erg, maar het risico is bekend bij iedereen; het hoort erbij.
Weer kijk ik naar mijn moeders foto. Een leven als een bergbeklimming. Pa haalde het niet, maar ik denk dat mijn moeder de top vrijwel heeft bereikt, ze is immers bijna (op een paar weken na) 90 geworden. En als ik zo in die schriftjes blader: wat hebben we het goed gehad. Met elkaar. Samen de berg op (en af), samen zwoegend, samen rustend, af en toe naast elkaar zittend als het nodig was, maar tot aan het eind samen.

Alsjeblieft, voor allemaal een (wazige) kus van mijn moeder: