woensdag 21 mei 2014

Wonen op het platteland.


Buiten wonen leek me vroeger heel romantisch. Ik zag mezelf als oud vrouwtje met een klein gietertje de geraniums water geven, en verderop stond mijn nog steeds sterke brede man in alle vroegte de aardbeienbedden te schoffelen. Geen onkruidje te zien. En dan zou ik zeggen: 'wat is het hier mooi he Piet?' en dan zouden we samen over het veld staren, waar nog dauw op lag, er zou een ree iets verderop uit te tuin komen, zich uitrekken, om vervolgens weg te huppelen, naar het dichtstbijzijnde koolzaad waar hij of zij de rest van de dag luierend zou doorbrengen. Wij zouden elkaar aankijken, rijk met dat bijzondere moment. Ons hondje zou om onze benen draaien, de kat zou mauwen en we zouden  vast daar na in de keuken gaan zitten om koffie te drinken. De hond zou Fred heten, de kat Poetie. Naast ons zou mijn hoogbejaarde moeder wonen, die tegen de honderd zou lopen maar nog scherp van geest zou zijn.

Het eerst wat ik begreep toen ik rond mijn 45ste naar het noorden van het land verhuisde was: je kan helemaal niet wachten tot je ouder bent om buiten te gaan wonen, je moet jong en sterk zijn om het hier te rooien! Zowel geestelijk als lichamelijk. Maar ik roeide met de 46 jarige riemen die ik toen had en ik red het hier vijftien jaar later nog steeds.

De katten meldden zich hier vanzelf aan want een kattenleven stelt voor sommige Groningers niet veel voor, dus als je er last van hebt dan zet je ze ergens in het veld uit de auto.
Dan tikken de arme zielen vanzelf op een gegeven moment op deur of raam om binnengelaten te worden, of erger, je ziet ze, vaak heel jong nog, als een schichtje hier en daar wegschieten, en uiteindelijk vind je ze doodgereden of verdwijnen ze als armzalige zwervers het veld in. Vaak vol teken en abcessen.
Eenmaal betrapte ik een groepje jagers dat ze op een kat schoten, maar dat was geen zwerfkat, het was Gijs van de buren. Het was heel erg om te zien (laat staan om mee te maken zoals Gijs) en ik heb samen met een buurman een hoop stampij gemaakt. De jagers hielden zich bij de verklaring dat ze op een haas hadden geschoten, dat een kat ergens vandaan was gekomen en dat deze door de honden te grazen was genomen. Gijs leefde helaas nog, de dierenambulance kwam, maar uiteindelijk schoten de jagers de kat af omdat er niets meer aan te doen was.

Maar voordat ik afdwaal in de lelijke kant van het buiten wonen, ik heb aan al die loslopende katten ook zelf een kat overgehouden, eentje waar mijn moeder helemaal weg van was ('Tine, ik heb nou zo'n mooi katje zien lopen, ze heeft allerlei kleuren en de strepen lopen door maar veranderen van zwart naar rood'). Het katje was inderdaad mooi. Ze keek telkens de keuken van mijn moeder in, om dan weer snel door te lopen, en later vond ik ze telkens slapend onder mijn afdakje bij de schuur.
Een verzameling van katten die ik ooit had vond ik er in terug. Het was een stukje Poetie (rood), een stukje Queen (wit), een stukje Muis/Bob (tijgertjes), alleen het blauw van Veronica of iets van de siamezen vond ik er niet in terug. Ze was gewond (in de oksel) maar dat deerde niet, dat zou vast snel overgaan (duurde jaren). Ze is eigenzinnig, maar trouw en ze vangt ratten, muizen en eenmaal helaas een wezeltje en ze zal regelmatig ook wel een vogel te grazen nemen.

De hond had ik al toen ik naar Groningen verhuisde en dat was Fred. Fred werd Prins, en weer later Jip en Davo.
Mijn moeder heeft de honderd niet gehaald maar is wel altijd onvoorstelbaar scherp van geest gebleven.
Piet werd Peet, maar Peet houdt niet van schoffelen en heeft zijn eigen werk, dus …… hee, het romantische beeld dat ik van het buitenleven had is toch ten dele uitgekomen.

Daar dacht ik allemaal aan toen ik me bukte en de eerste aardbei ontdekte, eentje die in een pot de winter had doorstaan. Ik heb hem nog net niet met mes en vork gegeten, zoveel aandacht kreeg de aardbei, en hij smaakte zo onvoorstelbaar goed (al kwam even strottenhoofd dichtknijpende treurnis over me heen omdat ik de eerste aardbei altijd naar mijn moeder bracht), maar terwijl ik hapte, Davo pal naast me, keek ik uit over het veld, en wat kwam er uit mijn eigen tuin ietsje verderop? Een ree! Ze rekte zich uit, keek eens in de rondte, en huppelde naar het verderop gelegen koolzaadveld ……
of lieg ik nou? Nee, nou ja, alleen qua tijdstip een heel klein beetje.





zondag 11 mei 2014

Songfestival 2014 - en de beste bijdragen ooit


Nee zeg, ik ga niet de hele avond naar het songfestival luisteren! Ik luisterde wel een beetje, maar liggend in bed en lezend. Het songfestival fungeerde als achtergrondmuziek. Slechte vaak. Ilse en Waylon deden het niet slecht (ik legde zelfs mijn boek even weg), het lied had iets bijzonders maar ik miste een kippenvelmoment.

Wat dat kippenvel betreft en daarom staat ze nog steeds bovenaan in mijn 'beste songfestivalliedjes ooit':

Lenny Kuhr! 1969. Tekst van David Hartsema, lied gecomponeerd door Lenny zelf!



of deze (idem dito):
Mocedades:



Anouk was ook bijzonder, moet je ze daar zien staan, ze heeft dat hele circus dat het songfestival  tegenwoordig is niet nodig:


weet jij nog goeie? laat het weten.