donderdag 16 augustus 2007

Leiden

Tsja, als je blog "levenskunst in Groningen" heet, waar moet je dan over schrijven als je in Leiden bent? Misschien is het zo dat je in Groningen kunt wonen omdat je weet dat je ook weg kunt, of, af en toe gewoon even naar het drukke westen gaat. De geluiden zijn hier zo anders. Stadsgeluiden.
Hier binnen is het op dit moment aardig stil. De deur naar buiten, die meestal open staat en alle stadsgeluiden vrij binnenlaat, is nu gesloten. Het is winderig en koud. Dus zit ik samen met mijn vriendin aan een grote tafel, buiten is het geroezemoes van het verkeer nog vaag te horen. Binnen klinkt alleen het geluid van onze vingers die op de toetsenbordjes eh .... ruffelen?

Af en toe breekt een straal zonlicht door de massieve wolken, zet de ruimte in een warm licht, versiert de muren met strepen en de donkere vloer met licht bewegende zonnevlekken. Soms knersen opeens de acryl voorzetramen in protest tegen de te snelle opwarming.
Het klinkt bijna als een beschrijving van een winterverhaal, en toch is het zomer.

Ik zou graag een foto plaatsen van gisteravond, de ondergaande zon in Katwijk. Simone liet zien hoe de Katwijkers naar de ondergaande zon kijken: vanuit de auto. Ze filmde me terwijl ik buiten staand in een genante pose haar probeerde duidelijk te maken dat er achter haar ook nog iets fraais te zien was. Jezus wat een mooie avond was het, de hele wereld werd goud in het laatste zonlicht van die dag.

donderdag 9 augustus 2007

Schaap.





De dag begon stil, grijs. Geen wolk om te fotograferen. Ik was wat somber.
Met de kat gaat het niet goed, ze stinkt naar open wonden. Toch geef ik het nog niet op, en ik besluit na een gesprek met het asiel om ze op een puur lamsvlees-dieet te zetten. Het is het laatste middel om uit te zoeken of Parel een allergie heeft voor sommig kattenvoer en dat ze daarom zich continu wast en haar wond continu wil liggen, Als dit dieet niet werkt dan weet ik het niet meer.

Ik bel slagers om te vragen of ze lamshartjes verkopen. Bij een slager in de buurt krijg ik een vrouw aan de lijn en ik vraag om 7 kg schapenhart.
"Dat zijn 70 hartjes" antwoordt ze, "dus 70 schapen, nee. Dat hebben we niet". "Goddank", zeg ik tegen haar, als ik u 70 schapen hoor zeggen wordt het me opeens bijna teveel". 

Ze snapt me en zegt: "daar ben je mens voor". Maar schapenvlees voor de hond is er wel: "vlees hart, hart vlees, wat is het verschil? Weet je wat? kom maar gewoon langs". Ze legt uit waar ik de slagerij kon vinden, een authentiek pandje naast de watertoren.

Ik ga en vind het "authentieke" pandje. De auto parkeer ik naast het armoedig ogende pand. Het begint niet goed voor mijn geweten: een stroom bloed op de straat, oneerbiedig loopt het zo de put in. Aj, die geur, zo rook het vroeger in de slagerswinkel op de Wolphaertsbocht. 

Al of nog niet uitgebeende karkassen hingen toen tegen een wand in de winkel en die geur doet wat met me en het voelt niet positief.  
Nog steeds sta ik op straat te aarzelen. Diverse afwerende deuren zie ik, die ik niet open durf te doen. Er staan wat veewagens. Een turkse man loopt verderop rokend rond, zijn blik onafgebroken op de straat gericht. Een ouderwets type "hollandse slager" komt plots een van de deuren uit, loopt langs, zegt niets, beent weg de hoek om.
Wat een nare sfeer, ik voel me helemaal niet op mijn gemak. Bah, hier heerst vroegtijdige Dood. Angst. Angst voel ik ook voor wat ik achter die deuren kan aantreffen, angst houdt me besluiteloos stilstaand in dat vreemde straatje, maar ja, ik moet lamshart hebben. 


Uiteindelijk kijk ik door een vuil raampje en zie een toonbankje met vrijwel niets er in. Toch naar binnen dan maar. Ik wacht, voor de lege toonbank staand, in verbazing rondkijkend naar de onbeholpen en vaak knullige inrichting, tot iemand langsloopt en zegt dat hij "de baas" zal roepen.
Op dat moment ontdek ik dat ik maar 17 euro bij me heb. "De baas", inmiddels pal onder het bord staand waarop in het turks en nederlands staat dat er niet gepind kan worden, staart zwijgend naar me, een enorm dikke portemonnee in zijn hand. 

Hij ziet me in mijn portemonnee kijken, geld tellen, en wacht. 
Voor 17 euro lamsvlees voor de hond graag, vraag ik, en ik kijk hoe de man met zijn grote slagershanden een plastictasje pakt, de hompen vlees oneerbiedig in de vitrine heen en weer smijt, stukken uitzoekt tot het gewicht in de plastictas zo'n 4 kg is.
Ik betaal waarbij ik probeer de slagershanden niet aan te raken, hij kijkt in zijn hand naar het geld, knikt.

Snel loop ik met mijn vrachtje vlees naar buiten, langs het stroompje bloed, langs de veekarren die zo ontzettend leeg zijn en waar de mest wat treurig in ligt.
Wat heerlijk om in mijn eigen auto te stappen, Freddie te zoenen die opgerold had liggen slapen en die nu opkijkt, snuffelt. Nu moet echt de radio voluit aan en ik zing hard en vals met Oleta Adams' "Windows of Hope" mee terwijl we wegrijden.


donderdag 2 augustus 2007

Musje.




Er ligt een dood musje voor de tuindeur, ik schaam me, want gisteren had ik het al zien liggen. De mus is gestorven door gebrek aan levenservaring, want gezien haar positie zal ze tegen de ramen aangevlogen zijn. Brutaal loopt een dikke vlieg over het jonge musjes-snaveltje. Gatver, ik besluit het beestje direct te gaan begraven.

Eerst zet ik even de kas open, geef de planten water en peins of ik vandaag de electra van de kas aan zal sluiten. Eigenlijk heb ik vandaag een rustdag, niet doen dus. Dan ga ik de schuur in en zie de oude fiets staan die ik of naar de kringloop moet brengen, of op marktplaats.nl moet zetten. Ik peins, het is mijn moeders eerste nieuwe fiets. Gazelle. Groen. Klein model. 

Zuchtend loop ik de schuur weer uit, om mij heen kijkend of ik het "oude ijzer" zal weg brengen. Onder het begroeide afdakje ligt een oud zonnescherm, en allerlei ijzeren mik. Om daar bij te kunnen komen moet ik eerst de tamme braam wegknippen, die helaas ook wilde scheuten heeft gemaakt. Die wilde scheuten zijn erger dan wat voor gruwelijk verminkende struik je ook maar in de tuin kan hebben, direct slaat hij zich vast in mijn jasje en zit ik muurvast. 
Goddank heb ik de snoeischaar al in mijn handen, ik knip mijzelf los en doe mijn jas voorzichtig uit. Dom dom dom probeer ik voorzichtig met blote handen de tak uit mijn jas los te trekken, ik vloek terwijl ik over mijn bril heen naar de doornen in mijn hand kijk, pulk ze er min of meer uit. Zie dan dat de braam ook naast het afdakje, in het ongebruikte parkeerplaatsje, al veel jonge scheuten heeft uitgelegd. Meters lang slingeren ze zich al onder de coniferen door naar de weg. Gotsamme! 
Ik baan me moeizaam een weg, knippend, heel voorzichtig de gruwelscheuten in de groene container deponerend. Het restant van afgeknipte takken opruimend loop ik langs de schuin omgewaaide appelboom, de appels liggen er in een waaier om heen. Ik knip gelijk de top uit de platliggende boom en de lange takken, hopend dat ik de boom in de herfst gewoon recht kan zetten. 
De appels doe ik in emmers, en zet ze bij de kruiwagen die vol met courgettes ligt. Ik zie de wilde scheuten van de fluweelboom woekeren en knip ze gelijk af, ik ruim de takken op. 


Het wordt tijd om de kat en hond eten te geven en om zelf wat te drinken dus ga ik naar binnen. De afwas staat nog op het aanrecht dus ik laat tegelijkertijd een teiltje vollopen, beetje Ecover er in, zet de waterkoker aan, pak het vlees uit de koelkast. Terwijl Fred en Pareltje eten was ik af maar word afgeleid door een wolk van mussen die de zaadjes van de berkeboom eten. Ze dwarrelen heen en weer voor het keukenraam, wel vijftig stuks, schijnbaar ongehinderd door het dode musje dat ik vergeten ben te begraven. Aj. Ik was eerst af, boen de gootsteen grondig en was de etensbakken van hond en kat. Nu eerst de mus! Ik pak een veegblik en veeg het musje erop, sorry zeggend voor het gebrek aan decorum.

Met in mijn rechterhand het blik waarop de mus ligt, loop ik naar de schuur voor een schep,  langs de waslijn waaraan on-gronings windstil de natte was hangt, even stilstaand om een punt van een laken goed te doen die binnenstebuiten hangt. Jeetje, ga nou eerst die mus begraven! zeg ik hardop. Ik loop door en pak dan eindelijk een schep.

Dan sta ik even stil, eindelijk met mijn gedachten helemaal bij de mus en besluit ik om haar een mooie rustplaats te geven, onder de berk, bij de zwerfkei. Eerst haal ik wat onkruid op het plekje weg, schep een gat. Niet te diep, want onnodig en ongezellig. Ik kijk nog even naar het beestje, de prille veertjes, de tengere pootjes, het overdreven grote snaveltje en wens van harte dat reïncarnatie geen onzin is. 
Dag mus, misschien tot ziens.